1.   lijdend voorwerp
categorie:
geleed woord
Zie: voorwerp
2.   meewerkend voorwerp
categorie:
geleed woord
Zie: voorwerp
3.   voorwerp zn. 'zaak, ding, object'
Mnl. alleen voorworp 'object van de schouwende ziel of mystiek-religieuze liefde' in Hi is ... die ierste voirworp den verhavenen ghedachten 'Hij is het belangrijkste object voor verheven gedachten' [1461; MNW]; vnnl. voorworp, meestal al voorwerp, ook algemener 'object waarop de aandacht is gericht' in 't voorworp zijnes haats [1644; iWNT], 't voorwerp van 't oog, 't welk ... in een ogenblik 't voorwerp tot zijn sin treckt 'de lichtstraal van het oog (nl. de blik) die in een oogwenk het object begerenswaardig maakt' [ca. 1648; iWNT]; nnl. als taalkundige term voorwerp "den persoon of de zaak, waarop de handeling van het onderwerp, door het hoofdwoord van het gezegde uitgedrukt, regtstreeks overgaat" [1860; iWNT].
Samenstelling van voor 1 en de stam van werpen, gevormd als vertaling van middeleeuws Latijn objectum 'voorwerp van aandacht' < 'wat op zichzelf bestaat, onafhankelijk van het denkend subject', zie object.
Subject en object zijn aanvankelijk filosofische termen, die in de taalkunde een specifieke betekenis hebben gekregen. Waar de Nederlandse grammatici vóór de 19e eeuw spraken van datief en accusatief en daarmee bij uitbreiding het latere meewerkend en lijdend voorwerp aanwezen, heeft in de 19e eeuw de syntaxis de stap gemaakt van woordverbindingsleer naar de logische analyse vanuit de zin als gedachte-eenheid. Zie verder zin.
Het grammaticale object is als object/voorwerp van handelen, direct, indirect of met een naamval/voorzetsel, in de 19e eeuw ondergebracht in de termen lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, oorzakelijk voorwerp. Subject en object worden dan vanuit de zinsstructuur benaderd.
lijdend voorwerp. Nnl. lijdend voorwerp [1859-60; Kern]. Het lijdend voorwerp (direct object) is het zinsdeel dat de zelfstandigheid aanduidt waarop de handeling of werking die door het gezegde wordt uitgedrukt, direct gericht is; het ondergaat de handeling of werking of wordt erdoor voortgebracht: "hij leest een boek". ◆ meewerkend voorwerp. Nnl. medewerkend voorwerp [1892; Jacobs/Koenen]. Het meewerkend voorwerp (indirect object) is het zinsdeel dat de zelfstandigheid aanduidt waarop de handeling of werking die door de combinatie van werkwoord en lijdend voorwerp wordt uitgedrukt, gericht is; het heeft in de meeste gevallen betrekking op personen of levende wezens: "zij geeft hem een boek". ◆ oorzakelijk voorwerp Nnl. oorzakelijk voorwerp [1883; Terwey]. Het oorzakelijk voorwerp is een zinsdeel dat de zelfstandigheid noemt die aanleiding geeft tot de werking die door het gezegde wordt uitgedrukt. Daarbij trekt men ook wel het latere voorzetselvoorwerp.
Literatuur: H. Kern (1859-60), Handleiding bij het Onderwijs der Nederlandsche Taal, Zutphen; J.H. van Dale (1868), Zinsontleding, een handboek voor onderwijzers en leerlingen, Schoonhoven; H. Jacobs en M.J. Koenen (1892), Nederlandsche spraakkunst, ten dienste van onderwijzers, Groningen; T. Terwey (1883), Nederlandse spraakkunst, 4e druk, Groningen
Fries: foarwerp


  naar boven