1.   voorraad zn. 'hoeveelheid die voorhanden is'
Vnnl. onse kameren ..., die wtgheuen konnen eenen voorraedt na den anderen 'onze voorraadkamers, die de ene na de andere hoeveelheid proviand kunnen leveren' [1562; iWNT], ontrent 20 lasten rogge in voorraedt [1592; iWNT].
Gevormd uit voor 1 en raad, als leenvertaling van Duits Vorrat 'voorraad'. De betekenis 'benodigdheden, hulpmiddelen' van het tweede lid was in het Middelhoogduits heel gewoon, maar in het Middelnederlands zijn er slechts enkele voorbeelden van opgetekend (MNW). Dezelfde betekenis verschijnt in de samenstelling huisraad, uit Duits Hausrat.
Daarnaast staat de reeds Middelnederlandse samenstelling voreraet 'voorafgaand overleg, voorafgaande raadgeving e.d.', waarin het tweede lid wél rechtstreeks teruggaat op een van de Nederlandse betekenissen van het simplex.
Fries: foarried


  naar boven