1.   voorlopig bn. 'provisioneel, niet definitief, tijdelijk'
Nnl. voorlopig 'voorafgaand, eerder' in hoest, ontsteekingen, en andere voorloopige Ziekten van de Borstwaterzugt '... ziekten die aan de borstwaterzucht voorafgaan' [1788; iWNT vertaaien], 'niet definitief, geldend tot nader order' in waarvan wij reeds voorloopig melding hebben gedaan [1779; Leeuwarder Courant], een voorloopig berigt, voorloopige bepalingen, ik meld u dit voorlopig, en zal u daar over welhaast nader schrijven [alle 1810; Weiland], voorloopige invrijheidstelling [1838; iWNT].
Gevormd uit voor 1 en de stam van lopen met het achtervoegsel -ig, als leenvertaling van Duits vorläufig 'voorlopig', met min of meer dezelfde betekenisontwikkeling als hieronder beschreven is voor het Nederlands. Het Duitse woord is afgeleid van vorlaufen in de overdrachtelijke betekenis 'voorafgaan' bij oorspr. 'voor (iemand) uitlopen, naar voren gaan'.
Het woord betekent eigenlijk 'voorafgaand', altijd met de bijgedachte 'in afwachting van', bijv. van een definitieve bevestiging, een definitieve benoeming, een nadere detaillering o.i.d. Het aspect van tijdelijkheid is in de loop van de tijd steeds meer op de voorgrond getreden.
Fries: -


  naar boven