1.   voorhuid zn. 'huidplooi over de eikel'
Vnnl. voorhuyt [1526; WNT].
Leenvertaling van Duits Vorhaut, dat al geïsoleerde Middelhoogduitse vindplaatsen heeft als vorhout [1390-1400; Grimm] en vorhütly in een glossarium [1466; Grimm], maar dat door Luther wrsch. onafhankelijk is gevormd en met zijn bijbelvertalingen verbreid werd in het Hoogduits en het Nederlands.
Het Duitse woord is een gedeeltelijke leenvertaling van het Latijnse woord praeputium 'voorhuid', uit prae 'voor' en een onbekend tweede lid dat in elk geval niets met huid te maken heeft. Vergelijkbare oudere woorden zijn onder meer Gotisch faurafilli, letterlijk 'voorvel' en Oudhoogduits furiwahst, letterlijk 'voorgroeisel'. Een gangbaar Middelnederlands woord dat door voorhuid vervangen werd, is sloof (ook voorsloof of oversloof), zie sloop 1.
Fries: foarhûd


  naar boven