1.   schets zn. 'ontwerp, tekening'
categorie:
leenwoord, uitleenwoord, geleed woord
Vnnl. schets 'ontwerptekening' in Als van dit groot heelal de schets beworpen was 'toen het ontwerp van dit grote heelal gemaakt was' [1617; iWNT], schets 'voorlopig idee' in gelijck een ruwe schets [1650; iWNT].
Ontleend aan Italiaans schizzo 'opzet, voorlopig ontwerp' [voor 1535; DELI], eerder '(verf)spat' [1353; DELI], afgeleid van schizzare 'spatten, spuiten' [ca. 1350; DELI], dat misschien een klanknabootsing is (DELI). Een andere mogelijkheid is ontwikkeling uit vulgair Latijn *schediare 'improviseren', bij klassiek Latijn schedium 'geïmproviseerd gedicht', verzelfstandiging van het bn. schedius, dat ontleend is aan Grieks skhédios 'haastig gedaan, geïmproviseerd', eigenlijk 'dichtbij (van plaats en tijd)', bij skhedón 'nabijheid (van plaats en tijd)' (Pfeifer).
Het woord komt zowel voor in de oorspronkelijke, concrete betekenis 'tekening' als in de latere, abstracte betekenis 'voorlopig idee'.
Het Nederlandse schets is uitgeleend aan het Engels als sketch 'id.', eerder scetch [1668; OED], zie sketch.
schetsen ww. 'tekenen'. Vnnl. schetzen 'tekenen' [1697; iWNT]; nnl. schetsen '(in woorden) een voorstelling maken van' in 'k Zie mij schetsen, hoe ik dartlend vlugtte voor mijn Heer en God [1772; iWNT]. Afgeleid van schets. Net als het zn. komt het ww. in concrete en in abstracte zin voor.
Fries: sketssketse


  naar boven