1.   civiel bn. 'burgerlijk'
categorie:
leenwoord, volksetymologie
Mnl. civille zaken 'niet criminele zaken' [1431; Stall.], In allen saken crimineel ende civil 'in alle criminele en civiele zaken' [1470; MNW aennopende]; vnnl. civiel "een sake die bloet noch lijf en roert" ('een (rechts)zaak die noch bloed noch leven aangaat (d.w.z. die materiële dingen betreft en waarop het strafrecht niet van toepassing is)') [1503; Boutillier], civiel "borgherlijck" [1553; Werve].
Ontleend aan Frans civil [1290; Rey] < Latijn cīvīlis 'van de burger, staats-', een afleiding van het zn. cīvis 'burger', verwant met huwen.
Civiel kwam ook in de betekenis 'schappelijk, billijk' voor, alleen in de uitdrukking civiele prijs, bijv. op eenen civylen prys [1633; WNT], eerder al vnnl. te zeer vile pryse [1578-79; Stall.]. Dit is een volksetymologische verbastering van de Franse uitdrukking a vil prix 'goedkoop, voor een lage prijs', met het bn. vil < Latijn vīlis 'goedkoop; algemeen, waardeloos'.
civiliseren ww. 'beschaven'. Vnnl. civiliseren [1585; Stall.]; nnl. civiliseeren 'beschaving bijbrengen' [1847; WNT Aanv.]. Ontleend aan Frans civiliser 'id.' [1568; Rey], afleiding van het bn. civil. ◆ civiliteit zn. 'hoffelijkheid'. Vnnl. welvoughende civiliteit ende ghehoorzameit 'gepaste beleefdheid en gehoorzaamheid' [1562-92; MNW wouter], civiliteyt 'hoffelijkheid' [1606; Stall. I, 309]. Ontleend aan Frans civilité 'id.' [ca. 1370; Rey] < Latijn cīvīlitās 'id.', een afleiding bij cīvis 'burger'.
Literatuur: Debrabandere 2000, 37-39
Fries: sivyl


  naar boven