61.   kriek zn. 'kers, zeker soort kers; biersoort'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. crieke 'kers, pruim' in keersen, crieken ende sleen 'kersen, krieken en sleepruimen' [1350-1400; MNW-P], ii krieckers 'twee kersenbomen' [1428; Stall. II, 110], prumen. krieken ende peren 'pruimen, krieken en peren', crecken "pruymen" [1477; Teuth.]; vnnl. krichen "Griekse pruim" [1517; FvW], kriecke 'kers', swerte criecke, morelle 'kers uit Actium in Griekenland' [beide 1599; Kil.]; nnl. ook in de samenstelling kriekbier 'bier waaraan het sap van zure kersen is toegevoegd' [1843; WNT uitschenken], dan ook kriek 'bier gebrouwen van hop met kersen' [1961; Van Dale].
Wrsch. ontleend aan Laatlatijn graecum als verkorting van *prunum graecum 'Griekse pruim', voor prunum zie pruim. Deze term is echter niet geattesteerd en verschijnt pas in 1517 in een Latijn-Duitse woordenlijst, waarin prunum grecum met krichen vertaald wordt (FvW).
Mnd. kreke, kreike 'soort pruim'; ohd. krihboum, krieh(hen)boum 'kersenboom' of 'pruimenboom' (nhd. Krieche 'kleine pruim'); nfri. kryk 'soort kers', krikel(beam) 'sleedoorn'. Latijn gr- werd ontleend als kr- zoals ook in de oudste Germaanse woorden voor 'Griek, Grieks': mnd. krēke; ohd. krieh (mhd. krieche); oe. crēc; ofri. crēk-lond; got. krēks. In de jongere Germaanse taalvarianten werden deze woorden o.i.v. het Latijn vervangen door vormen met gr- (bijv. mnl. griec, nnl. Griek). De woorden voor kriek hielden hun oorspr. beginklank. Ook West-Vlaams krekke, krikke 'bamispruim, wilde sleepruim', Frans crèque, Picardisch crèquier 'wilde pruimenboom' (Debrabandere 2002).
Het woord kon verschillende vruchten aanduiden. In het NN is kriek tegenwoordig de naam van een late, zoete kers, in het BN is het de naam van een zure kers.
Fries: kryk, krikelbeam
62.   kruim zn. 'kruimels; binnenste van brood'; (BN) 'het beste deel'
categorie:
erfwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. crume 'kruim, kruimels' in onder mine tafle ... crumen aten [1285; VMNW], crumen van tarwin broode [15e eeuw; MNW]; vnnl. kruyme 'korreltje; binnenste van brood' [1599; Kil.], kruim 'fijn, goed, bruikbaar deel van iets' in daer steken kruymen in 'daar zitten mooie dingen bij' [1625; WNT]; nnl. kruim 'het beste' in daar zit kruim [1717; Marin NF], 'kruimels, kleine stukjes' in wat kruim van amandelpastei [1843; WNT].
Ontwikkeld uit pgm. *krūma-. Daarnaast met korte stamklinker pgm. *krumō- 'kruimels', waaruit: mnd. krome; mhd. krume (nhd. Krume); oe. cruma (ne. crumb); alle 'kruim'; nzw. (in)kråm 'zacht binnenste gedeelte'.
Er zijn geen verwante woorden buiten het Germaans en de verdere etymologie is dan ook onbekend.
kruimel zn. 'brokkelig stukje'. Vnnl. kruymel 'brokkelige stukjes' in vanden cruymelen, die van des rijken tafel vielen [1526; WNT zweer I], niet een kruymel 'helemaal niets' [1612; WNT]. Afleiding van kruim met de verkleiningsuitgang -el zoals in druppel.
Fries: krom, krûm ◆ -
63.   kuisen
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland
Zie: kuis
64.   licentie zn. 'vergunning; bewijs van lidmaatschap'; (BN) 'studie(jaar)'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. licencye 'toestemming, vergunning' [1477; MNHWS]; vnnl. poëtijcke licentie 'dichterlijke vrijheid' [1548; WNT], brieven van licentie 'vergunningsbrieven' [1583; WNT], licentie 'academische graad' in den tytel vande licentie [1589; WNT].
Ontleend aan Latijn licentia 'vrijheid, vergunning', afleiding van licēns, teg.deelw. van licēre 'toestemming hebben', van onbekende herkomst.
Het woord betekent behalve 'vergunning, toestemming' ook 'document dat daartoe is uitgegeven', maar beide betekenissen zijn vaak moeilijk te onderscheiden. Licenties van overheidswege dienen bijv. om ergens handel te mogen drijven, een bepaald beroep te mogen uitoefenen of bepaalde handelingen te mogen verrichten, zoals het schenken van alcohol. Jongere toepassingen zijn onder meer licenties voor uitzendrechten, licenties die sportbonden uitgeven als toestemming om aan officiële wedstrijden deel te nemen en licenties die het recht geven om bepaalde elektronische databestanden te raadplegen.
Fries: lisinsje
65.   likkepot zn. 'wijsvinger', (NN) 'soort paté'
categorie:
geleed woord, leenvertaling, betekenisverschil België/Nederland, volksetymologie
Vnnl. likpotje 'iets lekkers' [1642; WNT zalven]; nnl. al die likkepotjes 'al die (ordinaire) lekkernijtjes' [1782; WNT], likkepot "een pot, of potje, met conserf, dat opgeslikt, of opgelikt worden moet" [1810; Weiland slikpot], 'pot met een medicijn' in een likkepot en een pakje poeiers [1832; WNT], 'wijsvinger' [1893; WNT vinger], 'mooiprater, vleier' [1914; Van Dale], likkepot 'lekkerbek' [1932; Vaderland], likkepot 'levermousse' [1986; Soester Courant], Vlaamse likkepot 'soort paté' [1987; Soester Courant].
Gevorm uit het werkwoord likken 1 'met de tong over iets gaan' en pot 1 'vaatwerk', wrsch. als leenvertaling van Latijn electuarium 'medicijn dat in de mond smelt, dat opgelikt kan worden', dat teruggaat op Grieks ekleíkhein 'uitlikken', gevormd uit ex- 'uit', zie ex-, en leíkhein, zie likken 1. Ter verklaring van het woorddeel pot voert Heimans (1904) aan dat tot de 20e eeuw veel medicijnen de sporen van de wolfsklauw bevatten; likkepot zou dan een volksetymologische vervorming zijn van Lycopodium, de wetenschappelijke naam van die plant, die gevormd is op basis van Grieks lúkos 'wolf' (zie wolf) en poús (genitief podós) 'poot, voet' (zie voet).
Likkepot was een geneesmiddel dat bestond uit een mengsel van honing of verdikte suiker en andere stoffen, die men als het ware likkend kon innemen, deze betekenis bestaat nog in de 20e eeuw. Het woord wordt bij overdracht ook gebruikt voor andere zaken waarvan men kan smikkelen en voor degene die dat lekkers tot zich neemt. De betekenis 'wijsvinger' (die men in het potje kan steken om hem daarna af te likken) komt ook voor in het kinderrijmpje Naar bed, naar bed, zei Duimelot (Van Vloten).
Literatuur: J. van Vloten (1894), Nederlandsche Baker- en Kinderrijmen, Leiden, 4e editie; E. Heimans (1904), 'Uit de Natuur: Heksenplanten', in: De Groene Amsterdammer, 1 mei 1904
Fries: -
66.   look 1 zn. 'plantengeslacht uit de lookfamilie (Allium)'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord, betekenisverschil België/Nederland
Onl. lōk als eerste lid in de toenaam van Eremboudus Locashovad, letterlijk 'lookbol' [1128; Debrabandere 2003] en als toenaam van Balduinus Loc [1166; GN]; mnl. loc 'knoflook' [1226-50; CG II], loeck [1285; CG I], looc [1351; MNW-P]; vnnl. ook algemener 'geslacht waartoe de knoflook behoort' in dese wilde soorten van Loock [1554; Dodonaeus].
Os. lōk (mnd. lōk); ohd. louh (nhd. Lauch 'prei'); nfri. lak, naast lok uit het nnl.; oe. lēac 'prei' (ne. leek 'prei'), garlēac 'knoflook' (ne. garlic, zie geer 1); Oernoords (runen) laukaR, on. laukr (nzw. lök); < pgm. *lauka-. Aan het Germaans ontleend zijn Fins -laukka 'look' (kynsilaukka 'knoflook', letterlijk 'nagellook') en Oudkerkslavisch lukŭ (Russisch luk 'ui'; via een Slavische taal ook Litouws lukaĩ).
Verdere herkomst onzeker. Buiten het Germaans geen verwanten. Pgm. *lauka- zou een voor-Indo-Europees substraatwoord kunnen zijn. De belangrijkste looksoorten, te weten knoflook, ui en prei, zijn in Noordwest-Europa echter niet inheems en zijn daar pas in de Romeinse tijd ingevoerd. Het woord zou ook eerst een ander gewas kunnen hebben aangeduid. Misschien is het verwant met lok < pgm. *lukka-, waarbij men dan zou moeten uitgaan van een betekenis 'samengevouwen bol'.
In het BN is look zeer gebruikelijk, vooral voor 'knoflook'.
bieslook zn. 'soort look (Allium schoenoprasum)'. Samenstelling van look met bies 1, vanwege de smalle vorm van de bladeren. ◆ knoflook zn. 'soort look (Allium sativum)'. Mnl. cloffloc [1240; Bern.]; vnnl. knoeflooc, knoplooc [1573; Thes.], knof-loock [1615; WNT]. Samenstelling van look met een eerste lid mnl. clof 'kloof, spleet', vanwege de in tenen gespleten vorm van de wortelknop. Clof is een ablautend zn. bij de wortel van klieven. Door dissimilatie en volksetymologie ontstonden varianten met knoop-, knop-, knoef-, knof-. In het Nieuwnederlands werd knoflook de algemene vorm.
Fries: lak ◆ bi(e)zelok, -lak ◆ knyflok
67.   lopen ww. 'zich (te voet) voortbewegen, gaan'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord, betekenisverschil België/Nederland
Onl. loupon 'lopen' in te loupom (lees louponi) weh 'om de weg te lopen' [10e eeuw; W.Ps.], louphen [ca. 1100; Will.]; mnl. lopen 'hardlopen, rennen' [1240; Bern.], ook algemener van zaken 'zich voortbewegen' in menech bitter traen lip ... vt haren oghen 'er stroomde menige bittere traan uit haar ogen' [1265-70; CG II], ande nortzide loeph een waterghanch (lees loept) 'aan de noordzijde stroomt een sloot' [1264; CG I].
Os. hlōpan 'rennen' (mnd. lopen); ohd. loufan 'rennen' (nhd. laufen); ofri. hlāpa 'rennen' (nfri. ljeppe 'springen (met een polsstok)'); oe. hlēapan 'springen, rennen' (ne. leap 'opspringen'); on. hlaupa 'rennen, springen' (nzw. løpa); got. ushlaupan 'opspringen'; < pgm. *hlaupan-. Hierbij ook het abstractum loop.
Verdere herkomst onbekend. Geen zeker verwante woorden buiten het Germaans; misschien Litouws klùbti (1e pers. ev. klumbù) 'struikelen', Lets kluburāt 'strompelen' < pie. *klubh- (de varianten Litouws klùpti (1e pers. ev. klumpù), Lets klupt 'struikelen, knielen' zijn secundair). Pgm. *hlaup- wijst op pie. *kloub- (LIV 364). De variatie van de slotmedeklinker van de wortel is in elk geval niet Indo-Europees. Bovendien is de semantische samenhang tussen de Baltische en de Germaanse woorden zeer twijfelachtig. Zie ook galopperen.
De oudste betekenis in het Nederlands is wrsch. net als in de meeste andere Germaanse talen 'rennen, hardlopen, springen'. Het werkwoord gaan heeft met lopen al vanaf het Middelnederlands vele overdrachtelijke betekenissen en betekenisnuances gemeen, maar mist het element 'snelheid, onstuimigheid'. In het huidige NN heeft lopen dit kenmerk verloren, maar in het BN bestaat het onderscheid nog steeds: met BN gaan en lopen corresponderen ongeveer NN lopen resp. rennen.
Literatuur: Polomé 1986, 663
Fries: ljeppe 'springen (met een polsstok)'
68.   lunapark zn. 'pretpark'; (BN) 'zaak met speelautomaten'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. een Luna-Park [1913; Groene Amsterdammer], lunapark 'park voor vermaak, met allerlei speeltuigen en voorwerpen ter ontspanning' [1916; Koenen], ook 'bepaalde kermisattractie waarbij men een weg moet afleggen over allerlei bewegende trappen, vloeren en obstakels' [1984; Van Dale], (BN) 'zaak met speelautomaten, gokhal' [1999; Van Dale].
Ontleend aan Engels Luna Park, de naam van een pretpark dat in 1903 werd geopend op Coney Island, een schiereiland van Long Island bij New York. Luna Park werd in korte tijd zeer populair en het woord werd al snel een begrip in binnen- en buitenland. Het park werd genoemd naar een populaire attractie in een ander pretpark van dezelfde eigenaren, de Luna, zogenaamd een voertuig waarmee men naar de maan vloog, genoemd naar Latijn lūna 'maan', zie lunet.
De specifieke Nederlandse betekenissen (zie boven) zijn wrsch. ontstaan doordat afzonderlijke kermis- of speelhalexploitanten hun attracties deze naam gaven.
Fries: lunapark
69.   lyceum zn. 'soort school voor het voortgezet onderwijs'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. lijceum 'instelling voor hoger onderwijs' [1807; WNT], lyceum "eene beroemde school bij Athene, waar Aristoteles de wijsbegeerte onderwees; eene hoogeschool, waar de scholieren tot geleerden opgeleid worden" [1824; Weiland], lyceum "middelbare school in Frankrijk; elders, gelijk in Beieren, eene soort van hoogeschool, waar slechts eene theologische en philosophische afdeeling is; in 't alg. eene geleerde school" [1847; Kramers], lycaeum 'middelbare school' [1897; Koenen].
Onder invloed van Duits Lyzeum 'hoger opleidingsinstituut voor meisjes', eerder al 'universiteit' [1569; Kluge21], ontleend aan Latijn lycēum 'gymnasium bij Athene waar Protagoras en Aristoteles lesgaven', een ontlening van het Griekse lúkeion 'id.', een afleiding van lúkos 'wolf', verwant met wolf. Het gymnasium zou vlak bij de tempel van Apóllōn Lúkeios, 'Apollo de Wolvendoder', gelegen hebben.
Het Nederlandse lyceum is bedacht door Rommert Casimir, die de opdracht had gekregen een schooltype te bedenken dat de beroepskeuze zou uitstellen. Zo kwam hij tot een onderbouw van twee jaar, waarna aan dezelfde school een hbs- of gymnasiumopleiding gevolgd kon worden. Het Nederlands Lyceum in Den Haag werd in 1909 geopend, met Casimir als rector. In België was een lyceum oorspr. een meisjesschool waar algemeen vormend (dus niet technisch) middelbaar onderwijs gegeven werd; het equivalent voor jongens heette een atheneum. Thans zijn zowel lyceums als atheneums gemengd; beide termen worden nog steeds gebruikt in namen van middelbare scholen.
Fries: lyseum
70.   medicijn zn. 'geneesmiddel'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. medicine 'geneesmiddel' in remedie ende medicine [1265-70; VMNW], 'geneeskunde' in wiltu oec leren medicine [1290; VMNW], dan ook de spelling medicyn, medicijn in een wort dire jonst es medicijn 'een woord van jouw genegenheid is een geneesmiddel, troost' [1350-1400; MNW-R]; vnnl. medecine, medicyn 'geneesmiddel' in doe began die medecine te werken [ca. 1520; WNT], het mv. medicinen ook in de betekenis 'geneeskunst' in meestere in medicinen 'afgestudeerde in de geneeskunst' [ca. 1520; WNT].
Ontleend, wrsch. zowel via Oudfrans medecine 'geneeskunde' [1314; TLF], eerder al medicine 'geneesmiddel' [1121-34; TLF] (Nieuwfrans médecine 'geneeskunde'), als rechtstreeks aan Latijn medicīna 'geneesmiddel, geneeskunst', verkorting van ars medicīna 'geneeskunst', waarin medicīna een afleiding is van het bn. en zn. medicus, resp. 'geneeskundig, helend' en 'geneesheer', van het ww. medērī 'helen, genezen', oorspr. 'de beste handelwijze kennen voor', verwant met meten.
Hetzelfde woord komt ook voor in de betekenis 'geneesheer': mnl. gelijc enen ongheleerden medicijn 'zoals een geneesheer die niet gestudeerd heeft' [1374; MNW-R]; vnnl. medecyn [1540; Stall. II]. In deze betekenis is het woord ontleend aan Frans médecin 'geneesheer, arts'.
Voor de betekenis 'geneesmiddel' is in het BN het woord medicament gebruikelijker dan medicijn.
Fries: medisyn

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven