|
1. |
aanrichten ww. 'iets noodlottigs veroorzaken' categorie: leenwoord Mnl. angherecht (deelw.) 'neergezet' [1400-50; MNW], aangerecht (deelw.), 'opgediend' [1484-85; MNW], meestal met betrekking tot spijzen en dranken; vnnl. aanrichten 'iets noodlottigs veroorzaken' [1612; WNT Supp.]. Ontleend aan mhd. anrichten '(spijzen) opdienen; (schade) veroorzaken' [14e eeuw; Pfeifer], gevormd uit an (zie aan) en richten (zie richten). In het Middelnederlands kwamen vormen met -richten (de klankwettige vorm van het werkwoord bij recht) en -rechten (analogievorming bij recht) naast elkaar voor. In het Nieuwnederlands is alleen aanrichten overgebleven. De associatie met voedselbereiding is blijven bestaan in de vorm met -e-, zoals in aanrecht.
|
naar boven
|