|
1. |
hitte zn. 'sterke warmte' categorie: geleed woord Onl. hitte 'grote warmte' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. hitte 'id.' [1240; Bern.]. Os. hittia (mnd. hitte); ohd. hizza (nhd. Hitze); nfri. hjitte; oe. hitt (ne. heat); on. hita, hiti (nzw. hetta); < pgm. *hit-jō-, *hit-ō-, afleiding met nultrap bij *haita-, zie verder bij heet. De nevenvorm mnl. hette, ofri. hette kan terugaan op *haitiþō-, met hetzelfde achtervoegsel als in diepte, lengte etc. De nevenvormen mnl. heete, heite, ofri. hēte en oe. hǣtu, hǣte (ne. heat) wijzen ook op een voltrap *hait-jō-.
|
naar boven
|