1.   hinken ww. 'mank lopen'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Mnl. hinken 'mank gaan' in die hinkede an sinen enen voet 'die met één voet mank liep' [1300-25; MNW-R].
Mnd. hinken 'mank gaan'; ohd. hinkan 'id.' (nhd. hinken); on. hinka (wrsch. < mnd.; nzw. hinke); < pgm. *hinkan-.
Buiten het Germaans geen exacte verwanten. De verdere herkomst is dan ook niet zeker. Op grond van Grieks skázein 'hinken', Sanskrit kháñjati (< *skañj-) 'hij hinkt' en zelfs een Germaans woord on. skakkr 'kreupel' (nzw. dial. skank) reconstrueert men meestal een wortel pie. *(s)keng-, dus met s-mobile; hierbij horen ook schenkel en schenken.
Zie ook de frequentatiefafleiding hinkelen.


  naar boven