1.   hik zn. 'krampachtige ademhaling door een samentrekkend middenrif'
categorie:
klankwoord
Vnnl. hicke [1542; Dasypodius], den hick hebben [1573; Thes.], den Hick verdrijven [1608; WNT]. Even oud is het werkwoord hicken 'de hik hebben' [1542; Dasypodius], nu hikken.
Klanknabootsend woord. Andere talen hebben vergelijkbare woorden, bijv. Fries hikje, Duits hicksen, Engels hickup, Zweeds hicka, Frans hoqueter, Russisch ikát', Sanskrit hikkā-. Minder wrsch. is dat het een intensiefvorming is van hijgen.


  naar boven