1.   door vz., bw. 'van het ene naar het andere punt'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Onl. thuro 'door' [10e eeuw; W.Ps.], thurg(h) 'door' [1100; Will.]; mnl. dur 'wegens, om reden van' [1200; CG II, Servas], 'door(heen)' [1220-40; CG II, Aiol], dor 'door' [1265-70; CG II, Lut.K], dore elke vinstre 'door elk venster' [14e eeuw; WNT bedichte].
Ook in combinatie met andere woorden: onl. thurofremig bn. 'voltooid' (Latijn perfectus), thurolithon 'door ... heen gaan' (Latijn pertransire), thurouuonon 'voortdurend wonen' (Latijn permanere) [alle 10e eeuw; W.Ps.], doersteken 'doorheen gestoken, aan vast gehecht' [1291; CG I, 1092], dorebort 'doorboord' [1300-25; MNW-R], doersniden 'doorgesneden' [1390-1410; MNW-R]; vnnl. door liepen 'voortliepen' [1602; WNT doorloopen].
Os. thuru, thuruh; ohd. duruh, durh (nhd. durch); ofri. thruch; oe. thurh (ne. through) en met ablaut oe. þerh en got. þairh; < pgm. *þur(u)h, þerh 'door'.
Afleiding met een achtervoegsel, wrsch. pie. *-kwe (zie ook doch, noch), van de wortel pie. *terh1- 'doordringen, overheenkomen' (IEW 1075-76), dus wrsch. pie. *t(e)rh2-kwe. Te vergelijken is Sanskrit tirás 'door, over' (< *trh2-es). In het Latijn vindt men een op een andere manier uitgebreide vorm trāns 'over ... heen' (< *-trh2-nt?).
De ruimtelijke betekenis van door bestond al in het Middelnederlands. Hetzelfde geldt voor de aanduiding van een handelende persoon. Maar de abstracte betekenis van mnl. dore 'wegens' (die oorzaak of beweegreden aangeeft) is in het Nieuwnederlands overgenomen door om, vandaar ook de huidige verwarring over het gebruik van de voegwoorden doordat en omdat. Het huidige oorzaakaanduidende gebruik van door lag in het Middelnederlands bij de voorzetsels bi en van.
In combinatie met werkwoorden duidt door- meestal aan dat iets door en door plaatsvindt, in de Oudnederlandse vindplaatsen wrsch. als leenvertaling van Latijn per- 'dwars door'. In andere gevallen heeft het een temporale betekenis, bijv. doorademen 'verder gaan met ademen'.
Fries: troch


  naar boven