1.   enkel 2 bn. 'niet dubbel'
categorie:
geleed woord, betekenisverschil België/Nederland,
Mnl. enkel, inkel 'enig in zijn soort' [1350-1400; MNHWS]; vnnl. een enckel mijte 'één enkele mijt (klein muntje)' [1514; MNW]; nnl. enkel 'niet dubbel'.
Afleiding van het telwoord een, met een suffix dat vergelijkbaar is met dat in Latijn sin-gulis 'telkens een'.
Enkel is specifiek Nederlands en heeft geen Germaanse cognaten, maar vergelijkbaar zijn wel got. *ainakls 'alleen, afzonderlijk' en on. einka 'bijzonder', ekkja (< *ainakja) 'weduwe'.
Als bijwoord (focuspartikel) roept het woord vanaf de 19e eeuw de gedachte op aan alternatieven en maakt duidelijk dat deze niet aan de orde zijn, zoals in Hoe groot moet God niet wezen! Die zon heeft Hij geschapen! En dat uit enkel liefde! [1782; WNT]. In België komt deze gebruikswijze van enkel vaker voor dan in het Nederland, waar men meestal, althans in de standaardtaal, alleen gebruikt. BN is ook het gebruik als onbepaald voornaamwoord, zoals in na enkele tijd 'na enige tijd'.
Al in het Middelnederlands bestond de variant enkelt met zogenaamde paragogische -t (zoals bij arend), net als dubbelt bij dubbel. Pas in de moderne schrijftaal worden deze varianten afgewezen, maar zij zijn in de dialecten nog volop aanwezig.
Literatuur: Bloem 2000, 66-71


  naar boven