1.   ganzerik 1
categorie:
geleed woord
Zie: gans 1
2.   ganzerik 2 zn. 'plantengeslacht (Potentilla)'
categorie:
geleed woord, volksetymologie
Vnnl. ganserick [1554; Dodonaeus], ganserijck, gensrijck 'ganzerik' [1608; WNT].
Wrsch. niet gevormd op basis van het woord gans 1, maar van een woord *grans 'snavel'. Dit blijkt uit de oudere Duitse naam grenserich en ook uit de Nederlandse vorm grensing bij Dodonaeus [1608; WNT], die in het Duits ook voorkomt als grensing, Oudhoogduits grensinc naast gensinc. Zowel het Nederlands als het Duits heeft wrsch. gr- vereenvoudigd tot g-. De naam is dus wrsch. gevormd uit een vorm die overeenkomt met Oudhoogduits grans, Middelhoogduits grans 'sneb, snavel', en het achtervoegsel -rijk (zie de attestaties uit 1608), dat later is aangepast aan het achtervoegsel -erik. Rijk diende in dergelijke namen om aan te duiden dat de plant in grote hoeveelheid voorkwam op de genoemde plaats (bijv. Duits wegerich, letterlijk 'rijkelijk op de weg') of een opvallende gelijkenis had met de genoemde zaak (misschien Nederlands wederik 'lijkend op de (bladen van de) wilg?'). De bloembladen van de ganzerik zouden lijken op een snavel, een benoemingsmotief dat ook voorkomt in ooievaarsbek en reigersbek. De -r- kan verdwenen zijn, omdat men het woord *grans niet meer kende en meende dat de plant iets met ganzen te maken had, vanwaar ook de Latijnse benaming potentilla anserina, 'ganzenpotentilla'. Er bestonden meer planten die met ganzen werden geassocieerd, zie ganzenbloem en ganzenvoet; ook in het Frans bestaan volksnamen voor de potentilla als herbe aux oies 'ganzenkruid', omdat men de blaadjes vroeger zou hebben gebruikt als ganzenvoer, en patte d'oie 'ganzenpoot', omdat de kroonblaadjes op ganzenpoten lijken. Ook in het Duits wordt in de 16e eeuw gesproken over Genserich, dat die Genns dis Kraut gerne fressen 'ganzerik, omdat de ganzen dit kruid graag eten' (Kleijn).


  naar boven