1.   duif zn. 'soort vogel'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. dūva [10e eeuw W.Ps.], dūva [ca. 1100; Will.]; mnl. duue [1240; Bern.], duuen (mv.) 'soort vogels' [1285; CG II, Rijmb.], duve 'soort vogel' [1300-25; MNW-R]; vnnl. duyve 'id.' [1539; MNW-R].
Os. dūƀa (mnd. duve); ohd. tūba (nhd. Taube); nfri. do; oe. *dūfe (geattesteerd als persoonsnaam) (me. duve, ne. dove); on. dúfa (nzw. duva); got. -dūbō; < pgm. *dūbōn.
Geen verwante vogelwoorden buiten het Germaans. De herkomst is dan ook onzeker. Traditioneel wordt het woord verklaard als 'de donkere (vogel)' op grond van Oudiers dub 'zwart' < *dhubhu, waarbij men verwijst naar Grieks péleia 'de wilde grijsblauwe duif' dat afgeleid zou zijn van peliós 'loodkleurig'. Deze semantische verbinding is echter zeer twijfelachtig, vooral omdat de betekenis 'donker' buiten het Keltisch niet voorkomt. Evenmin waarschijnlijk zijn verklaringen als zou de vogel genoemd zijn naar zijn doffe kleur (zie dof), of naar zijn roep. Het door OED gelegde verband met oe. dūfan, (ne. dive 'duiken'), waarbij gewezen wordt op Latijn columba 'duif' naast Grieks kolumbís 'duiker (vogel)', is door FvWS als niet waarschijnlijk afgedaan, maar blijft interessant (zie ook duikelaar, duiken). Gezien de geringe verspreiding en het betekenisveld moet eerder gedacht worden aan een substraatwoord.


  naar boven