1.   pech zn. 'tegenslag'
categorie:
leenwoord
Nnl. Dat is pech 'dat is een tegenslag' [1901; iWNT], ook in samenstellingen als bandenpech 'kapotte band(en)' [1913; NRC], motorpech 'mankement aan de motor' [1919; Centrum], auto-pech 'mankement aan de auto' [1921; Vaderland].
Ontleend aan Duits Pech 'tegenslag, ongeluk' [18e eeuw; Pfeifer], overdrachtelijke betekenis bij 'pek' en dus hetzelfde woord als pek. Deze overdrachtelijke betekenis zou in de studententaal ontstaan zijn (Pfeifer).
Bovengenoemde samenstellingen m.b.t. mankementen aan de auto zijn typisch Nederlands; het Duits heeft daarvoor Motorpanne of kortweg Panne.
Fries: -


  naar boven