4771.   penis zn. 'mannelijk lid'
categorie:
leenwoord
Mnl. penis (geïsoleerde attestatie als scabreus toverwoord) [1460-80; MNW-R]; nnl. penis 'mannelijk lid' [1766; Vad.lett., 310].
Ontleend aan Latijn pēnis 'mannelijk lid'. Het woord zal geleend zijn als medisch eufemisme.
Het Latijnse woord is wrsch. ontstaan uit ouder *pesnis en is verwant met: Grieks péos 'mannelijk lid'; Sanskrit pásas- 'id.'; Hittitisch pisnatar 'id.', pisna- 'man'.
Fries: penis
4772.   penning zn. 'gedenkmunt'
categorie:
leenwoord, geleed woord
Onl. pennink 'bepaalde munt' in thusent siluerinero phenningo 'duizend zilveren penningen' [ca. 1100; Will.]; mnl. penninc, pinninc 'bepaalde munt' [1240; Bern.]; vnnl. penning 'muntstuk' in eenige penningen van goude oft silvere [1586; iWNT]; nnl. Door (onder) Penning word ook dikwils een Medaille of Gedenk-Penning verstaan [1773; iWNT].
Os. penning (mnd. pennink); ohd. pfenning (nhd. Pfennig, voor het verlies van de -n- zie honing), pfentinc, phantinc; ofri. panning, penning (nfri. pinning); oe. pending, penning (ne. penny). Oorspr. alleen West-Germaans. On. pen(n)ingr is ontleend aan het oe., ofri. of mnd. (nzw. pengar; nde. penge, nno. penger, alle 'geld'). Vroege ontleningen aan het Hoog- of Nederduits zijn bovendien: Litouws pìningas en Oudkerkslavisch pěnędzĭ 'penning' (Russisch vero. pénjaz' 'kleine munt', Pools pieniądz 'geld').
De herkomst van dit oorspronkelijk uitsluitend West-Germaanse woord is onbekend. Verband met pand 3 op grond van Oudhoogduitse en Oudengelse nevenvormen met -nt- en -nd- is zeer onwaarschijnlijk, gezien de vroege Slavische ontlening die duidelijk wijst op een grondvorm zonder -d-. De vormen mét -d- zijn dan eerder volksetymologisch te verklaren. Verband met Latijn pannus 'stuk doek' (> 'stof als betaalmiddel') is evenmin wrsch. (NEW). Het minst onwaarschijnlijk is afleiding van vulgair Latijn panna 'pan, schaal' (zie ook pan). Het achtervoegsel -ing zou gevormd kunnen zijn naar analogie van oude muntnamen op -ling, zie -ling.
De penning was aanvankelijk een muntnaam uit het Karolingische rijk. In de late middeleeuwen (13e tot 15e eeuw) ontstonden in diverse streken en steden eigen munten of munteenheden die de naam penning kregen. Na de 15e eeuw verdween de penning in de Lage Landen definitief als betaalmiddel, maar in de algemene betekenissen 'muntgeld' en 'geld' bleef het woord nog lang bestaan, met name in vaste uitdrukkingen, bijv. nnl. op de penning zijn 'gierig zijn', en in samenstellingen, bijv. penningmeester 'bestuurslid van een vereniging die de financiën beheert'.
Fries: pinning
4773.   penoze zn. (NN) 'onderwereld'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. pernooze 'kostwinning, jacht' [1906; WNT], pernoozemannen 'dieven' [1906; WNT], ruize-pinoze 'reuze-handel' [1929; Vaderland], penoze 'onderwereld' [1958; WNT].
Bargoens woord, ontleend aan Jiddisch parnose 'middel van bestaan', uit Hebreeuws parnāsā 'broodwinning'.
Fries: -
4774.   pens zn. 'maagafdeling bij herkauwers'
categorie:
leenwoord
Mnl. eerst als toenaam in Egidius Pentse [1281; Debrabandere 2003], panchen 'pensen (van herkauwers)' [1293; VMNW], Mine pance 'mijn buik' [1300-50; MNW-R]; vnnl. al heur gruysige pens 'al haar smerige pens (koopwaar)' [1612; WNT stinken].
Ontleend aan Frans panse 'buik van een mens' [1155; TLF], ook pance [ca. 1212; TLF], 'buik van een beest' [1188; TLF], ook pense [ca. 1250; FEW], een ontwikkeling van Latijn pantex (genitief panticis) 'pens', mv. pantices 'darmen', een woord dat vooral door het gewone volk werd gebruikt en dat van onbekende oorsprong is. Zie ook pantser.
Fries: pânse
4775.   penseel zn. 'zacht haren kwastje'
categorie:
leenwoord
Mnl. met pincelen beelden maken 'met penselen figuren maken' [1300-25; MNW-R]; vnnl. penceel 'penseel' [1613; WNT uittrekken].
Ontleend aan Frans pincel 'penseel' [ca. 1260; Rey] (Nieuwfrans pinceau), eerder peincel 'id.' [ca. 1165; TLF], ontwikkeld uit Latijn pēnicillus 'id.', een verkleinwoord van pēniculus 'borstel', dat een verkleinwoord is van pēnis 'staart', zie penis.
Fries: pinsiel
4776.   pensioen zn. 'oudedagsvoorziening'
categorie:
leenwoord
Mnl. pensioene 'bezoldiging, jaarwedde' in tvierde van haren pensioene 'een kwart van hun jaarsalaris' [1391; MNW], uutgheven van den ghelde ten pensioene 'uitbetaling van geld ten behoeve van een lijfrente' [1413; MNW]; vnnl. pensioen 'jaargeld voor weduwen' [1689; WNT]; nnl. pensioen 'uitkering na volbrachte diensttijd' [1716; WNT], 'pensioneringstijdstip' in tot aan het pensioen toe [1908; WNT].
Ontleend aan Oudfrans pension 'jaarlijkse betaling' [1316; Rey], eerder 'betaling, beloning' [14e eeuw; Rey], ouder pensiun 'id.' [1216; Rey], dat ontleend is aan Latijn pensio (genitief -ionis) '(af)weging, (uit)betaling', afgeleid van pendere 'wegen', specifiek 'geld afwegen', zie pendant.
De huidige betekenis 'oudedagsvoorziening' is wrsch. ontleend aan Frans pension de retraite 'ouderdomspensioen'.
Fries: pensjoen, pinsjoen
4777.   pension zn. 'onderkomen waar kost en inwoning tegen vaste betaling geldt'
categorie:
leenwoord
Nnl. pension 'kostschool' [1805; Meijer], een pension voor dames [1889; WNT].
Ontleend aan Nieuwfrans pension 'huis waar men tegen betaling kost en inwoning geeft' [1606; Rey], betekenisuitbreiding van 'geld voor kost en inwoning, huur' [1607; Rey], een specifieke betekenis die is ontstaan bij 'betaling, beloning' [14e eeuw; Rey], zie pensioen.
Ook in het post-klassieke Latijn betekende het woord pensio naast 'betaling' al 'huur'. Huurappartementen werden dientengevolge ook pensione genoemd (Rottier 1988).
Literatuur: H. Rottier (1988), Onderdak. 5000 jaar wonen in de Lage Landen, Houten, 59
Fries: pensjon, pinsjon
4778.   pensionaris zn. 'stads- of landsadvocaat'
categorie:
leenwoord
Mnl. pensionaris 'iemand die een lijfrente heft of trekt' in summa van dat de penseners heffen (mv.) 'som van wat de lijfrentebeheerders heffen' [1377; MNW pensenaer], 'stadsadvocaat' in met eenen pensionnaris van der vors. stede 'met een stadsadvocaat van de voornoemde stad' [1391; MNW]; vnnl. Raedt ende Pensionaris der voorsz. Stede 'raadspensionaris van de voornoemde stad' [1595; WNT raadpensionaris], Raedt ende Pensionaris ... van Zeelandt 'raadspensionaris van Zeeland' [1599; WNT raadpensionaris], pensionaris van 't land 'raadspensionaris, landsadvocaat' [1658; WNT].
Ontleend aan middeleeuws Latijn pensionarius 'iemand die betaald wordt door een vorst of de staat', afgeleid van pensio '(af)weging, (uit)betaling', bij het ww. pendere 'wegen', zie pensioen.
Bekleders van bepaalde ambten die door steden betaald werden, werden wrsch. naar Frans voorbeeld (pensionnaire [1323; Rey]) pensenaer of pensionari(j)s genoemd. Van de 16e tot en met de 18e eeuw werd de Nederlandse landsadvocaat, de belangrijkste adviseur (en eigenlijk de hoogste bestuurder) van het land, raadspensionaris genoemd.
Fries: pensjonaris, pinsjonaris
4779.   pentatlon
categorie:
leenwoord
Zie: triatlon
4780.   penthouse zn. 'appartement op de bovenste verdieping'
categorie:
leenwoord
Nnl. penthouse 'hellend dak, afdak; exclusieve bungalow op het plat dak van een flat' [1974; Koenen], penthouse 'hellend dak, syn. afdak; (exclusief) appartement op de hoogste verdieping van een flatgebouw' [1992; Van Dale].
Ontleend aan Amerikaans-Engels penthouse, ouder Pent-House 'appartement op de bovenste verdieping' [1892; OED], een betekenis ontwikkeld uit 'bijgebouw met aflopend dak' [1530; BDE]. Het Engelse woord gaat terug op Middelengels pentice, pentis 'uitstekend gebouwdeel met afdak', met als oudste attestatie pendize [ca. 1300; BDE], dat ontleend is aan Oudfrans appentis 'afdak' [12e eeuw; Rey] (Nieuwfrans 'bijgebouw'), afleiding van appendre 'ophangen, afhangen' [1080; Rey]. Dit werkwoord is ontwikkeld uit Latijn appendere 'afwegen, ophangen', gevormd uit ad- 'aan-, toe-' en pendere 'wegen', zie appendix en pendant. Middelengelse pentice is hetzij vervormd tot penthouse onder volksetymologische invloed van house (zie huis), hetzij met datzelfde woord samengesteld tot *penticehouse, dat dan vervolgens verkort is tot penthouse.
In de Verenigde Staten ontstond aan het eind van de 19e eeuw de benaming voor een appartement op de bovenste verdieping van een gebouw, mogelijk omdat dergelijke appartementen oorspr. een hellend dak hadden of enigszins losstaand ontworpen waren van de rest van het gebouw (bijv. met een terugliggende gevel). Omdat dergelijke appartementen vrij uitzicht hadden en meestal een eigen lift, kreeg het woord een luxueuze bijbetekenis.
In Nederland raakte het woord in de jaren 1980 algemeen bekend, mogelijk door Amerikaanse televisieseries als Dynasty (te zien vanaf 1981), waarin een van de hoofdpersonen een penthouse bewoont, of door de introductie van de Nederlandse uitgave van het mannentijdschrift Penthouse (1986).
Fries: penthouse

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven