1.   kantelen ww. '(doen) omkeren'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Nnl. kantelen 'omslaan (van een schip)' [1802; WNT], 'doen omkeren of omslaan' in [het gewicht van de zeelui] kantelt ... de lichte sloepen [1808; WNT].
Frequentatieve afleiding van kanten in de betekenis 'op zijn kant zetten, kantelen', zoals in vnnl. indien die Coopman dat Hout van onderen begeert te besien, ende dat doet kanten ('op zijn kant laat zetten') omme te weten of 't onder soo goet is als boven [1541; WNT].
Een vergelijkbare Nederduitse afleiding is in het Nederlands ontleend als kenteren.
Fries: kantelje


  naar boven