1.   sedert vz. 'vanaf'; vgw. 'vanaf het tijdstip dat'
categorie:
erfwoord
Onl. sither (bw.) 'van die tijd af, sindsdien' in sither skinan in ęcclesia manigerslachten dugatha 'sindsdien verschijnen in de kerk menigerlei deugden' [ca. 1100; Will.]; mnl. sider, seder (bw.) 'na die tijd, van die tijd af' in die sider gants uonden werd 'die daarna gezond verklaard is' [1236; VMNW], sider dat ic van v sciet 'nadat ik bij u ben weggegaan' [1260-80; VMNW], seder dat di hof bornede 'sinds de boerderij is afgebrand' [1280-87; CG I, 501], (vz.) 'vanaf, sinds' in seder die male, dat 'sinds het moment, dat' [1288; VMNW], zider zente bamisse 'sinds Sint-Bamis (1 oktober)' [1291; VMNW], sedert 'na die tijd, van die tijd af' in Oyt sedert scuwedic ... Mine maghe 'daarna vermeed ik steeds mijn bloedverwanten' [1350-1400; MNW-R], Maer sedert dat princen ende prelate Niet en achtten op caritate 'maar sinds vorsten en geestelijken zich niet meer om werken van barmhartigheid bekommerden' [1380-1400; MNW-R]; vnnl. Tzedert den utroepene van den voors. voorghebode 'vanaf de bekendmaking van genoemde verordening' [1416; MNW], Sedert die huldinge 'sinds de huldiging' [1476; MNW wilen].
Sedert wordt nu vrijwel alleen als voorzetsel gebruikt, maar is als bijwoord ontstaan door samentrekking van de voegwoordelijke verbinding mnl. seder dat 'sinds het moment dat', waarin het bijwoord seder 'na die tijd, van die tijd af, sindsdien' betekent. De klankwettige vorm is mnl. sider met lange -ī-, zoals blijkt uit de andere Germaanse talen, zoals Duits seit. De vorm seder is een nevenvorm die aanvankelijk vooral in Holland voorkwam, maar al in de 14e eeuw ook regelmatig daarbuiten. De huidige s- is opmerkelijk, aangezien mnl. s- in erfwoorden in het algemeen tot nnl. z- leidt. Hij gaat dan ook, net als bij samen (< tzamen) terug op een vorm tsedert/tzedert, die in de 15e en 16e eeuw regelmatig op schrift wordt aangetroffen, en thans nog dialectisch voorkomt. De t- heeft hierin geen duidelijke functie, maar werd mogelijk toegevoegd naar analogie van andere tijdaanduidende bijwoorden, zoals mnl. tsaren < t(e)jare 'in dat jaar', tsavonts ''s avonds'.
Bij mnl. sider horen: os. sīthor 'later, sedert, sedert dat, toen'; ohd. sīdōr 'later'; ofri. sether; oe. sīðor 'later'; on. síðarr 'later', jongere vormen bij een oorspronkelijke bijwoordelijke vergrotende trap pgm. *sīþiz 'later', waaruit: os. sīth; ohd. sīd (nhd. seit); oe. sīþ; on. síðr 'nauwelijks, zelden'; got. þana-seiþs 'verder, bovendien'. De hierbij behorende stellende trap komt voor in: mnl. side (zeldzaam); nnl. zijd in de uitdrukking wijd en zijd; oe. sīþ; on. síð (nde., nno. sid 'lang (van rok enz.), laagliggend, zompig'); got. seiþus (bn.); alle 'laat'. Oe. siððan 'later, daarna' (me. sithen, ne. since < sithence met bijwoordelijke uitgang) gaat terug op sīð þan, met de datief van het aanwijzend voornaamwoord; on. síðan 'later, daarna' (nzw. sedan) is op vergelijkbare manier gevormd. Een genasaleerde variant van pgm. *sīþ- verschijnt in het synoniem sinds.
Pgm. *sīþ- is verwant met: Latijn sētius 'later; minder'; Oudiers sith- 'lang durend'; < pie. *seh1(i)-t-, waarbij met andere achtervoegsels ook: Proto-Germaans sain- 'langzaam, traag' (o.a. ohd. seine 'id.', oe. sæne 'id.', on. seinn 'id.', got. sainjan 'talmen', en zie langzaam); Latijn sērus 'laat', sērō ''s avonds' (Frans soir); Sanskrit sāyá- 'avond'; Proto-Keltisch *sīro- 'lang' (zie menhir).
Fries: -


  naar boven