1.   secuur bn. 'nauwkeurig'
categorie:
leenwoord
Vnnl. secuur 'op veilige wijze' in De ... contanten, die des te secuurder ... in uwe wooning zal konnen werden gebracht 'de contanten die des te veiliger in uw woning zullen kunnen worden gebracht' [1637; WNT], 'veilig' in secure ... rheeden voor de ... schepen 'veilige ligplaatsen voor de schepen' [1652-62; WNT diepen], 'zeker, waarop men staat kan maken' in om zooveel te secuyrder van syne betalinge te konnen sijn [1697; WNT verband]; nnl. 'zich niet blootstellend aan vergissingen of mislukkingen; zorgvuldig' in dat noem ik de zaak wijslijk en sekuur overleggen [1859; WNT].
Ontleend aan Latijn sēcūrus 'vrij van zorgen, veilig', afgeleid van de reeds in het klassiek Latijn verouderde voorzetselverbinding sē cūrā, letterlijk 'zonder zorg', gevormd met 'afgezonderd van, zonder' bij cūra 'zorg', zie kuur 1 en zie segregatie.
Fries: sekuer


  naar boven