1.   accolade zn. 'regelverbindingsteken'
categorie:
leenwoord
Nnl. accolade 'id.' [1824; Weiland]. Eerder alleen in de betekenis 'omvatting' [1574; Kil.] bij het werkwoord acoleren 'omhelzen' [1553; Mussem].
Ontleend aan Frans accolade 'verbindingsteken' [begin 18e eeuw; Rey], eerder 'omhelzing' [begin 16e eeuw; Rey] < Provençaals accolada 'omhelzing' of direct afgeleid van het werkwoord accoler 'omhelzen' bij Frans col 'hals', dat teruggaat op Latijn collum 'hals', zie coltrui.
Fries: akkolade


  naar boven