Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleerde schepping"

221 tot 230 van 336

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



helaas
held
helder
heleboel
helegaar
helemaal
helen 1
helen 2
helft
helikopter

helium

hellen
helling
helm 1
helm 2
helpen
hem
hemd
hemel
hemelvaart
hen 1


221.   helium zn. 'scheikundig element (He), een edelgas'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. helium 'zeker edelgas' [1882; WNT Aanv.].
Internationaal neologisme, voorgesteld door de Britse sterrenkundige Sir Joseph Norman Lockyer (1836-1920), die het bestaan van dit element in 1868 postuleerde uit het door hem onderzochte spectrum van zonlicht. De naam is gevormd op basis van Grieks hḗlios 'zon', verwant met Latijn sōl 'zon', zie solair; met achtervoegsel -ium zoals gebruikelijk bij de jongere namen van scheikundige elementen.
222.   herbicide zn. 'onkruidverdelgingsmiddel'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. herbicide 'verdelgingsmiddel voor onkruid' [1961; van Dale].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, afgeleid van Latijn herba 'gras, kruid, plant' (Frans herbe, Engels herb), dat in het klassiek Latijn, maar niet in de moderne talen, ook 'onkruid' betekende; zie verder herbarium. Het achtervoegsel -cide 'het doden, doder' gaat terug op Latijn -cīda, 'doder, verdelger', de stam van -cīdere 'hakken, vellen, slachten', de combinatievorm van het simplex caedere 'id.', zie incisie.
Klassiek-Latijnse afleidingen met dit achtervoegsel zijn bijv. homicīda 'moordenaar', patricīda 'vadermoordenaar'. In de moderne Romaanse talen en het Engels worden er gemakkelijk nieuwe afleidingen mee gevormd, die in sommige gevallen ook ontleend zijn in het Nederlands, bijv. insecticide 'insectenverdelgingsmiddel', pesticide 'landbouwfgif tegen ziekten en plagen', suicide 'zelfmoord'.
223.   herbivoor zn. 'planteneter', bn. 'plantenetend'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. herbivoor 'planteneter' [1881; WNT Aanv.], 'plantenetend' [1954; WNT Aanv. zweefvliegen]. Eerder al herbivorisch "kruidenetend" [1847; Kramers].
Internationaal wetenschappelijk neologisme uit Neolatijn herbivorus 'plantenetend', gevormd bij klassiek Latijn herba 'gras, kruid, plant', zie herbarium, naar analogie van reeds klassiek Latijn carnivorus 'vleesetend', zie carnivoor, dus met een tweede lid uit de stam van het werkwoord vorāre '(gulzig) eten, verslinden'.
224.   hermetisch bn. 'ontoegankelijk'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. hermetisch 'volkomen dicht' in een Hermetische, of zeer naauwkeurig toegeslootene Zegeling [1766; WNT zegeling], nu vooral als versterkend bijwoord in hermetisch gesloten 'buitengewoon goed gesloten' [1857; WNT verpikken II]. Vroeger ook als synoniem voor 'alchemistisch', bijv. in hermetische geneeskonst [1769; WNT].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, ontleend aan Neolatijn hermeticus met dezelfde betekenissen; het is een afleiding van de Griekse godennaam Hermẽs.
Hermes was een figuur uit de Griekse mythologie, die door 16e-eeuwse alchemisten werd vereenzelvigd met de legendarische Egyptische wijsgeer Thot. Thot, die als de oervader van de alchemie werd gezien, werd Hermes Trismegistos 'Hermes de drievoudig grootste' genoemd en zou de kunst hebben uitgevonden een glazen buis luchtdicht (Neolatijn hermetice) af te sluiten met een speciaal zegel, een sigillum Hermetis of hermetisch zegel.
225.   hernia zn. 'uitstulping van een tussenwervelschijf of van het buikvlies'
categorie:
geleerde schepping
Vnnl. hernia 'breuk of uitstulping in de ingewanden' [1695; WNT Aanv.]. Eerder alleen als Latijns woord in woordenboeken, bijv. bij Apherdianus hernia "die gheschuertheyt" [1552]. Algemeen bekend is nu uitsluitend de specifieke betekenis 'uitstulping van een tussenwervelschijf' [1960; Koenen].
Ontleend aan Neolatijn hernia 'id.', betekenisuitbreiding bij klassiek Latijn hernia 'navel- of liesbreuk', verwant met garen 1.
In de medisch-Latijnse terminologie is hernia nog steeds een algemene benaming voor een ingewandbreuk en gaat het woord altijd vergezeld van een toevoeging, zoals in hernia umbilicalis 'navelbreuk', hernia inguinalis 'liesbreuk'. De enige hernia die in de algemene spreektaal bekend is, heet bij Nederlandse medici een hernia nuclei pulposi. In het Engels spreekt men bij een herniated nucleus pulposus, zoals deze aandoening daar officieel heet, van een slipped disc of disk, een ingewandbreuk is in de spreektaal daarentegen een hernia.
226.   hetero- voorv. 'ongelijk-'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Oorspr. is dit het Griekse voorvoegsel hetero- 'anders, van andere aard', dat al in het klassieke Grieks in vele woorden voorkomt, op basis van het bn. héteros 'één van de twee; de of een ander; andersoortig, verschillend'.
Sommige van de Griekse woorden zijn rechtstreeks in het Latijn ontleend en al dan niet via het Latijn soms ook al vroeg in de moderne talen, zoals bijv. heterogeen, zie homogeen. Als productief element in vele wetenschappelijke, meestal zeer vakspecifieke neologismes bestaat het echter pas vanaf ongeveer de 17e eeuw. In de regel is het tweede lid in zo'n woord ook van Griekse oorsprong. Een uitzondering daarop is heteroseksueel, en zie ook homoseksueel.
227.   heteroseksueel
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Zie: homoseksueel
228.   homeopathie zn. 'bepaalde geneeswijze'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. homoiopathie 'zekere geneeswijze' [1824; Weiland], vaak gespeld met homoeo- [1833, in een boektitel; Picarta] en al vroeg ook met homeo- [1852, in een brochuretitel; Picarta].
Internationaal neologisme, in 1796 in het Duits geïntroduceerd als Homöopathie door de arts en apotheker Samuel Christian Friedrich Hahnemann (1755-1843) en gevormd op basis van Grieks homoĩos 'gelijksoortig, gelijkend' (afgeleid van homós 'gelijk', zie homo-) en páthos 'gevoel, leed, ziekte', zie pathos; met in het achterhoofd ongetwijfeld ook de al klassiek-Griekse samenstelling homoiopathḗs 'gelijke ervaringen hebbend'.
Volgens de leer van Hahnemann kan een zieke worden genezen door het toedienen van een middel dat, wanneer het in een grotere dosis op een gezond mens zou worden toegepast, gelijksoortige symptomen zou veroorzaken als die van de te bestrijden ziekte. De leer van Hahnemann wordt in het Nederlands ter verduidelijking ook wel klassieke homeopathie genoemd, onderscheiden van andere alternatieve geneeswijzen.
De spelling met homoeo-, traditioneel onder classici, concurreert met de spelling homeo-, die beter aansluit bij de gangbare Nederlandse uitspraak en bij de Franse en Amerikaans-Engelse spelling. Homeopathie wordt door WL 1954, het Groene Boekje, als voorkeurspelling werd genoemd en in WL 1995 als enige officiële spelling erkend. In de tweede helft van de 20e eeuw krijgt deze spelling dan ook de overhand, maar in de praktijk heeft het homoeopathie vooralsnog niet helemaal kunnen vervangen, ook niet in officiële publicaties.
229.   homo- voorv. 'zelf-, eigen-'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Oorspr. is dit het Griekse voorvoegsel homo- 'gelijk, eender; gemeenschappelijk', dat al in het klassieke Grieks in vele woorden voorkomt, op basis van het bn. homós 'id.', verwant met samen.
Sommige van de Griekse woorden zijn rechtstreeks in het Latijn ontleend en al dan niet via het Latijn soms ook al vroeg in de moderne talen, zie bijv. homogeen en homoniem. Als productief element in vele wetenschappelijke, meestal zeer vakspecifieke neologismes bestaat het echter pas sinds de 19e eeuw. In de regel is het tweede lid in zo'n woord ook van Griekse oorsprong, maar zie homoseksueel.
230.   homogeen bn. 'gelijksoortig, van dezelfde samenstelling in alle delen'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. homogeen 'gelijksoortig, uit delen van gelijke aard bestaande' [1824; Weiland], ook overdrachtelijk zoals bijv. in een homogeen ministerie '... waarvan de leden dezelfde politieke beginselen huldigen' [1844; WNT Aanv.]. Eerder geïsoleerd een homogenial ... slijm 'een homogeen slijm' [ca. 1660; WNT verwezend I].
Internationaal wetenschappelijk woord, in het Nederlands al dan niet via Frans homogène [1516; TLF] ontleend aan wetenschappelijk Latijn homogeneus 'van dezelfde soort', zelf ontleend aan Grieks homogenḗs 'bloedverwant, van dezelfde soort', gevormd uit homós 'gelijk, gemeenschappelijk', zie homo-, en génos 'familie, geslacht, soort, generatie', verwant met kunne. Zie ook -geen.
De betekenis 'van dezelfde soort', waarbij meerdere voorwerpen of zaken worden genoemd, komt in bepaalde contexten nog voor, bijv. in homogene grootheden; gebruikelijker is de betekenisuitbreiding 'gelijk of gelijksoortig in alle samenstellende delen', met betrekking tot een groter geheel. Het begrip wordt in diverse takken van wetenschap gebruikt, bijv. in de geologie, wiskunde, natuurwetenschappen.
heterogeen bn. 'ongelijksoortig, van ongelijke samenstelling'. Nnl. heterogeen 'ongelijksoortig' [1788; WNT uitvullen]. Antoniem van homogeen en met dezelfde etymologie, maar dan op basis van hetero-. Vaker dan homogeen gebruikt in de eerste betekenis, dus zonder verondersteld groter geheel, bijv. in Vver of vijf stemmen krijschen door elkander allerlei heterogene liederen [1841; WNT krakeel].

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven