Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleerde schepping"

131 tot 140 van 336

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



elastiek
elastisch
elders
eldorado
elect
electoraat
elegant
elegie
elektricien
elektriciteit

elektrisch

elektrode
elektron
element
elementair
elf 1
elf 2
elfenbankje
elft
elger
elimineren


131.   elektrisch bn. 'betreffende de elektriciteit'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend, etymologie in brontaal onbekend
Vnnl. electrijck 'betreffende de aantrekkingskracht van barnsteen' [1663; WNT electriek], Electrike lighaamen 'materialen geschikt om elektriciteit in op te wekken (zoals barnsteen)' [1736; WNT], electrische schok [1782; WNT], elektriek licht [1865; WNT].
Ontleend aan Neolatijn electricus (misschien via Frans électrique), een in 1600 door de Engelse natuurkundige William Gilbert (1540-1603) geïntroduceerde term, gevormd op basis van het Latijnse zn. ēlectrum 'barnsteen' < Grieks ḗlektron 'barnsteen; bepaalde goud-zilver-legering', afleiding van ēléktōr 'stralende zon', van onzekere verdere herkomst. De oude vorm electriek, tot in de 19e eeuw nog algemeen en in de Zuid-Nederlandse dialecten nog zeer frequent gebruikt, is in de moderne taal geheel vervangen door het op basis van suffixsubstitutie gevormde (of aan het Duits ontleende) synoniem elektrisch.
Het is de eigenschap van barnsteen (en sommige andere stoffen) om na wrijving aantrekkingskracht te vertonen, waarmee electricus en haar afgeleiden tijdens de 17e-eeuwse opkomst van de moderne natuurwetenschappen furore maakten. In het begin alleen met betrekking tot de aantrekkingskracht van barnsteen, later veralgemeend als 'op elektriciteit betrekking hebbend; door elektriciteit veroorzaakt'.
In het Frans duikt al in de Middeleeuwen een ander woord op met de betekenis 'goud-zilver-legering (met dezelfde kleur als barnsteen)', in modern Frans électrum, op basis van dezelfde Griekse herkomst. In het Nederlands wordt deze legering net als in het Grieks elektron genoemd, en is daarmee een tweede, echter alleen in de metaaltechniek gebruikte betekenis van elektron.
elektriciteit zn. 'chemisch of door wrijving opwekbare kracht'. Nnl. electriciteit 'aanlokkende kracht' [1736; WNT]. Wetenschappelijke term, als eerste gebruikt als Engels electricity [1646]. Gezien de dateringen in andere talen (Frans électricité [1720; Rey] (< Engels), Duits elektrizität [1744; Pfeifer], Neolatijn electricitas [1734; Pfeifer]) is het wrsch. dat het Nederlandse woord aan het Engels is ontleend, eventueel via het Frans. De Engelse term is een door Thomas Browne (1605-1682) bedachte afleiding van electric (zie -teit). Ook hier is de oudste betekenis 'aantrekkingskracht van barnsteen'. In de 17e eeuw ontstaat de huidige betekenis, als Newton onderscheid maakt tussen de aantrekkingskracht door zwaartekracht, magnetisme en elektriciteit. Ook voor dit woord gebruiken veel Zuid-Nederlandse dialecten het woord elektriek. ◆ elektricien zn. 'elektromonteur'. Nnl. électriciens (mv.) [1894; WNT Aanv.]. Ontleend aan Frans électricien 'id.' [1861; Rey], eerder in de betekenis 'specialist op het gebied van elektriciteit' [1752; Rey]. Het BN kent de variant elektrieker, afleiding van elektriek, wellicht mede onder invloed van Duits Elektriker.
132.   elektrode zn. 'pool van elektrische keten'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. electrode 'id.' [1855; Fock].
Ontleend aan Engels electrode 'id.', een door de Engelse natuurkundige Michael Faraday (1791-1867) in 1834 geïntroduceerd neologisme, als verzamelwoord voor anode 'positieve elektrode' en kathode 'negatieve elektrode', op basis van de pseudo-stam elektr-, zie verder elektrisch.
133.   elektron zn. 'elementaire elektrische lading; deeltje met deze lading'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. electron [1903; WNT Supp. arbeid].
Internationale wetenschappelijke term, door de Ierse natuurkundige George Johnstone Stoney (1826-1911) in 1891 gevormd op basis van de pseudo-stam elektr- (zie elektrisch) en het zn. ion 'geladen deeltje'.
Het elektron werd eerst nog alleen als 'elementaire lading' beschouwd; de fysische interpretatie als 'deeltje met elementaire lading' brak pas in het begin van de 20e eeuw door. De uitgang -on is, naar het voorbeeld van elektron (en latere woorden als bijv. proton en neutron), in de natuurkunde als pseudo-achtervoegsel uiterst productief geworden in het vormen van namen van elementaire deeltjes.
134.   ellips 1 zn. 'kegelsnede'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. Ellipsen "zeer langwerpige Ronden" [1749; WNT weg]. Eerder al de afleiding Ellippische, wrsch. 'elliptische kromme, ellips' [1694; WNT vergaren]. Daarvoor alleen als kunstwoord ellipsis "hooghkeghelsnee" [1658; Meijer].
Ontleend aan Neolatijn ellipsis 'id.', een term die in de 16e eeuw is geherintroduceerd bij het beschrijven van planeetbewegingen, op basis van Grieks élleipsis 'tekort; weglating van woorden', zie ellips 2. De afkapping van de uitgang -is is wellicht beïnvloed door Frans ellipse 'id.' [1625; Rey].
In de 3e eeuw voor Chr. werd deze benaming al bedacht door de Griekse geleerde Apollonius van Perga in een verhandeling over kegelsneden. Voor de twee andere mogelijke kegelsneden bedacht hij de namen hyperbool uit Grieks huperbolḗ 'overschot' en parabool uit Grieks parabolḗ 'overeenstemming'. Deze benamingen hebben te maken met de wijze waarop Apollonius deze geometrische figuren construeerde. Een parabool wordt in een assenstelsel (x,y) voorgesteld met de vergelijking y2=px, met p constant. In een vergelijking voor een ellips wordt van het rechterlid van deze vergelijking een term in x2 afgetrokken en voor een hyperbool wordt er een term in x2 bij opgeteld. Een speciaal geval van een ellips voor p=0 is de cirkel.
135.   embryo zn. 'ongeboren vrucht'
categorie:
geleerde schepping
Vnnl. embrion 'ongeboren vrucht' [1615; WNT vazel III], 't Embryo 'het vruchtbeginsel van een bloem' [1721; WNT vervangen I].
Internationale wetenschappelijke term uit Neolatijn embryo 'ongeboren vrucht' < Grieks émbruon 'embryo, pasgeboren dier' (> Oudfrans embrion (Nieuwfrans embryon), van waaruit ook de oudste Nederlandse vindplaats), gevormd uit het voorvoegsel en- 'in-', zie energie, en het werkwoord brúein 'ontspruiten, zwellen'.
136.   enclise zn. 'aansluiting van een woord bij het naburige'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. enklisis 'id.' [1882; Kramers/Bonte], enclise 'id.' [1932; WNT Aanv.].
Internationale term uit de humanistische grammatica. Uit Frans enclise 'id.' [1847; Rey], gevormd op basis van Grieks énklisis 'neiging' bij het werkwoord enklínein 'buigen, wenden', van en (zie energie) en klínein 'neigen, buigen', verwant met leunen. De eerste attestatie is de klassieke vorm.
enclitisch bn. '(van woorden) nauw aangesloten bij het voorafgaande woord'. Nnl. enclitisch [1847; Kramers]. Gevormd bij het zn. op basis van Laatlatijn encliticus 'id.' < Grieks enklitikós 'neigend', afleiding van enklínein.
137.   encycliek zn. 'rondgaande brief'
categorie:
geleerde schepping
Nnl. Encycliek "omzendbrief van den Paus" [1865; WNT uitstrooien], encycliek "rondgaande brief" [1872; Dale].
Neologisme op basis van christelijk Latijn litterae encyclicae of epistola encyclica 'rondgaande brief', waarin het tweede woord afgeleid is van het Latijnse bn. encyclius 'een cirkel vormend' < Grieks énkuklios 'rond', gevormd uit en- 'in' (zie energie) en kúklos 'cirkel' (zie cyclus).
138.   enzym zn. 'giststof'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. enzymen (mv.) [1895; WNT Aanv.].
Ontleend aan Duits Enzym, een wetenschappelijke term, in 1876 door de Duitser Wilhelm Kühne (1837-1900) geïntroduceerd op basis van Grieks en 'in' (zie energie) en het zūmē 'zuurdesem, gist' (misschien verwant met jus). Het zijn enzymen die verantwoordelijk zijn voor gistingsprocessen.
139.   epileren ww. 'verwijderen van haren'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. epileeren 'met wortel en al uittrekken van haren met een pincet e.d.' [1914; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans épiler 'ontharen' [1751; Rey], een geleerde schepping op grond van ex- 'uit' en Latijn pilus 'de individuele haar', minder frequent ook wel 'haar(dos)', zie pool 2.
140.   erosie zn. 'afslijting door water of wind'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. erosie 'uitbijting van inwendige lichaamsdelen' [1624; WNT Aanv.], "uitknaaghing" [1663; Meijer].
Ontleend aan Latijn ērōsiō 'het aangevreten worden; kanker', nomen actionis bij ērōdere 'wegknagen', gevormd uit ex- 'uit-, weg-' en rōdere 'knagen', zoals ook in corroderen, en wrsch. verwant met rat.
De huidige betekenis is wrsch. uit Engels erosion overgenomen. De Engelse geoloog Charles Lyell (1797-1875) was de eerste die dit woord daarvoor systematisch gebruikte.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven