1.   genese zn. 'wording, het ontstaan'
categorie:
leenwoord
Vnnl. eerst in de vorm genesis "geboorte, teeling" [1654; Meijer]; in Meijer 1558 staat genesis bij de "kunstwoorden"; genesis "teeling, baaring, geboorte, wording" [1668; Koerbagh]; nnl. genèse, genesis 'het ontstaan, de wording, de voortbrenging (der wereld); naam van het eerste bijbelboek' [1824; Weiland].
Eerst ontleend aan christelijk Latijn genesis 'geboorte, geslacht' < Grieks génesis 'geboorte, ontstaan', bij gígnesthai 'geboren worden, ontstaan', van dezelfde wortel als gen, zie verder kunne en kind. Daarna opnieuw ontleend via, of in vorm aangepast aan, Frans genèse [1554; Rey], ouder genesin [ca. 1119; Rey], dat eerst alleen 'het eerste boek van de bijbel' betekende, maar sedert 1611 als genesie (Rey) ook de betekenis 'ontstaan, wording' krijgt.
In het Nederlands en ook in het Duits wordt genesis, dat via het christelijk Latijn aan het Grieks ontleend is, nu meestal specifiek voor het eerste boek van de bijbel gebruikt, terwijl genese, ontleend via het Frans, de algemene betekenis 'het ontstaan' heeft. In het Frans bestaat een dergelijk verschil niet, het Engels heeft ook slechts één term, genesis, voor beide betekenissen.
Als achtervoegsel in geleerde vormingen vinden we zowel -genese als -genesis, bijv. antropogenese '(leer inzake) de wording van de mens', biogenese ook wel biogenesis '(leer inzake) het ontstaan van leven uit leven', abiogenesis 'leer dat leven niet is ontstaan uit leven', lithogenesis 'sedimentvorming', parthenogenese, ook wel parthenogenesis 'ongeslachtelijke voortplanting'.


  naar boven