1.   senior zn. 'oudere, hoger geplaatste'
categorie:
leenwoord
Mnl. Die .xxiiij. seniore 'de 24 oudsten' [1265-70; VMNW]; vnnl. senior 'de oudere' in Petrus Hollebeek Senior [1682; Bedenkingen]; nnl. senior 'iemand die ouder is, meer ervaring heeft' als in de twee gelukkige seniores 'de twee gelukkige volwassenen (hier: ouders)' [1856; Gids, 2, 446], 'meer ervaren sportman' in 4-riemsgieken, seniores [1884; Leeuwarder Courant], 'oudere' ook buiten de sport als in seniores 'kiezers boven de 50' [1896; Leeuwarder Courant], later ook mv. senioren als in de afdeeling heeren (senioren) (bij gymnastiek) [1924; Leeuwarder Courant], senioren 'ouden van dagen' [1955; Leeuwarder Courant], een der senior-adviseurs 'een der hoger geplaatste adviseurs' [1971; Leeuwarder Courant].
Ontleend aan Latijn senior (bn.) 'ouder', (zn.) 'oudere, iemand tussen de 45 en de 60', de vergrotende trap van senex 'oud', zie seniel en zie ook heer 1. De seniores waren in het Romeinse Rijk ouderen met het hoogste aanzien, en senior werd later een beleefde aanspreekvorm voor een hoger geplaatst persoon en een synoniem voor dominus 'heer'.
De toevoeging van senior achter een naam, om de betrokkene van een jongere verwant te onderscheiden, zie junior, was al eerder in gebruik in het Engels [1287-88; BDE] en in het Duits [1582; Gregorius Walther Senior]. Het recentere gebruik om senior te gebruiken voor een ervaren sporter (niet in alle takken van sport op dezelfde manier) stamt vermoedelijk uit het Engels. Ook het gebruik als aanduiding van een hogere rang stamt uit het Engels [1513; OED]. In het laatste geval blijft ook de Engelse uitspraak vaak behouden.
Literatuur: Bedenkingen (1682), Schriftuur- en rede-lijcke bedenkingen etc., 's-Gravenhage, B4V; M. Gregorius Walther Senior (1582), Auslegung der fünff Heuptstücke des heiligen Catechismi, Wittenberg
Fries: senior


  naar boven