1.   lakei zn. 'huisbediende'
categorie:
leenwoord
Mnl. betaelt den laccayen ende den zot van den Conync [1495; Gail.Brugge VI, 402]; vnnl. lackaye 'huisbediende' in si hadde xij. camerieren ... ende elc hadde een lackaye bi haer lopende 'zij had twaalf kameniers ... en elk had een lakei die naast hen liep' [1516; MNW-P], lackeye [1599; Kil.]; nnl. lakei [1710; WNT volgen].
Ontleend aan Frans laquais 'huisbediende' [1547; Rey], eerder al 'voetsoldaat' [1475-1500; TLF] en 'kruisboogschutter in het Catalaanse leger' [1470; TLF]. Ongeveer even oud is het woord in het Spaans: lacayo 'lichtgewapend voetsoldaat' [begin 15e eeuw; Corominas], en in het Catalaans: lacayo 'voetsoldaat, voetknecht' [1472; Corominas], alacayo 'id.' [1490; Corominas], nu lacai; in beide talen later ook 'huisknecht, lakei'. Verdere herkomst onzeker, misschien is de Catalaanse vorm met al- oorspronkelijk en is het woord ontleend aan Arabisch al qāʾid 'het hoofd, de chef'; de Catalaanse vorm met al- is echter pas in 1558 in de betekenis 'bediende' aangetroffen.
Fries: lakei


  naar boven