1.   opium zn. 'verdovend middel'
categorie:
leenwoord
Mnl. opium 'verdovend geneesmiddel' in om hem te doen slapen, nemt saet ... van opium [1351; MNW-P]; vnnl. opium 'pijnstillend middel' in opium met azijn ghemenght is goed op ... [1554; WNT verhitting], 'verdovend, bedwelmend middel' in die ghene vvelcke het opium daghelijcks ghebruycken [1596; WNT wankelbaar].
Ontleend aan Latijn opium 'verdovend middel', dat zelf ontleend is aan Grieks ópion 'sap (van papaver), ingedroogd sap', verkleinwoord van opós 'plantensap, hars'.
Grieks opós is een variant van Attisch *hopós en verwant met: Lets svakas 'hars', Litouws sakai 'plantensap, hars'; Oudkerkslavisch sokŭ 'plantensap, vruchtensap' (Russisch sok); Albanees gjak 'bloed'; < pie. *sokwo- 'sap, hars' (IEW 1044).
Grieks ópion is via Arabisch afyūn ontleend in het Portugees als anfião en in het Spaans als anfión; aan een van deze twee is de variant vnnl. amfioen, amphion 'opium' [1596; WNT amfioen] ontleend. De vorm amfioen werd gebruikt in Oost-Indië en heeft tot in de 20e eeuw bestaan; daar werd voor geneeskundige toepassing veel opium gekweekt, maar het werd ook gebruikt als genotsmiddel (WNT).
Fries: opium


  naar boven