1.   opaal zn. 'siersteen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. opaal 'mineraal, siersteen met verschietende kleuren' in reegenbooghsche opaalen 'opalen met de kleuren van de regenboog' [1657; WNT]; nnl. Opaal ... is een edelgesteente ... van een melkagtige koleur [1771; WNT].
Internationale geleerde ontlening, al dan niet via Frans opale 'veelkleurige siersteen' [1562; TLF], aan Latijn opalus, dat zelf ontleend is aan Grieks opállios 'opaal'. Dit Laatgriekse woord schijnt ontleend te zijn aan Sanskrit ūpalaḥ 'steen'; de siersteen werd in Europa bekend door invoer uit India.
Fries: opaal


  naar boven