1.   opa zn. 'grootvader'
categorie:
samensmelting (blending), tautologie, contaminatie, samentrekking, klankwoord
Nnl. opa 'grootvader' in Als gy Opa noemt, of Oma [1777; WNT papa I].
Een woord uit de kindertaal, wrsch. een vervorming van grootpapa [1821; WNT winter I], grootpa [1854; WNT grootpapa], zie groot- en papa. Een andere korte vorm is bijv. Oota 'grootvader' [1781; WNT grootpapa].
Fries: -


  naar boven