1.   moslim zn. 'aanhanger van de islam'
categorie:
leenwoord
Nnl. moslim 'Turkse islamitische ambtenaar' in de moslim die de vonnissen ... uitvoert [1782; Vad.lett., 28], moslem 'aanhanger van de islam' in het geslacht der moslems 'het islamitische volk' [1794; Vad.lett., 76], moslim 'id.' in moeten de Moslims zich, naar de leer van den Islam ... [1892; WNT Aanv.], ook wel in de vorm muslim in godsdienstige opleving onder de Muslims [1939; Vaderland].
Ontleend aan Arabisch muslim, letterlijk 'iemand die zich onderwerpt (aan het geloof)', behorend bij het ww. aslama 'zich onderwerpen', zie islam.
De oudere variant muzelman [1593; WNT uitverkoren], nog steeds in gebruik, is ontleend aan Frans musulman [1562; TLF], ouder mussulman [1553; TLF], dat via het Turks is ontleend aan Perzisch musulmān, muslimān, het meervoud van muslim, dat ook als enkelvoud gebruikt kan worden.
Literatuur: Philippa 1991
Fries: moslim


  naar boven