1.   moskee zn. 'islamitisch gebedshuis'
categorie:
leenwoord
Vnnl. musque, mosque, moskee 'islamitisch gebedshuis' in huer moskea, dats huere kercke [1542; WNT], in eenen hoeck vande selve plaetse hebben zy haer eygen Mosqué [1598; Lodewijx], mosqueen [1669; WNT].
Ontleend aan Frans mosquée [1550; TLF], eerder al mousquaie [1423; TLF], ouder musquette [1351; TLF]. De Franse vormen mosquee, mousquai zijn ontleend aan Italiaans moschea [15e eeuw; DELI], een variant van moscheta [14e eeuw; TLF]; de oudste Franse vorm musquette is ontleend aan Italiaans moscheta. Het Italiaanse woord, waarnaast ook voorkomt middeleeuws Latijn meschita, meskita, is ontstaan uit ouder Italiaans meschita [begin 13e eeuw; TLF], ontleend aan Spaans mezquita 'moskee' [1115; Corominas]; in Catalonië bestond naast middeleeuws Latijn meschita [1094; Corominas] Catalaans metzchida [1143; Corominas]. Het Spaanse woord is ontleend aan Arabisch masjid 'gebedshuis, godshuis', behorend bij het werkwoord sajada 'zich neerwerpen, aanbidden' met het plaatsaanduidende voorvoegsel ma-. De ontlening heeft wrsch. ten tijde van de eerste kruistochten mede plaatsgevonden via Armeens mzkiṭ en/of Middelgrieks masgídion.
In de oudste Nederlandse attestaties is de invloed van Franse varianten als musquette, mosquette vaak nog duidelijk aanwezig, bijv. in musket [1462; MNHWS], in huere moskiten 'in hun moskeeën' [1542; WNT], kercke of musquita [1601; WNT], in de mosquijt geweest [1632; WNT].
Literatuur: W. Lodewijx (1598), Historie van Indien, 38
Fries: moskee


  naar boven