1.   morsdood bn. 'ineens of volkomen dood'
categorie:
geleed woord
Vnnl. eerst in de vaste verbinding mors doot, mors dood 'ineens dood, abrupt dood' in schotense ... hem mors doot [1597; WNT verreppen], ook 'volkomen dood' in doot, ja mors doot [1693; WNT wipperwapperen]; nnl. dan de samenstelling morsdood in twee minsen morsdood gebleven ... woare [1857; WNT weerglas].
Ontleend aan Nederduits mursdot, van murs 'ineens, plotseling, geheel en al', dat wrsch. verwant is met Duits morsch 'brokkelig, vermolmd, broos' [16e eeuw; Pfeifer], ouder ook mursch 'id.' [15e eeuw; Pfeifer], dat ook voorkomt in uitdrukkingen als morsch entzwei 'zomaar in twee stukken, abrupt in twee stukken'. Zie morsen.
In het Nederlands zal de associatie met Latijn mors 'dood' zeker een rol hebben gespeeld.
Fries: moarsdea


  naar boven