1.   slet zn. 'ontuchtige vrouw'
Mnl. slette 'lap, vod' in Men bant zijn handeken mit sletten 'men verbond zijn handje met lappen' [ca. 1345; MNW]; vnnl. slet 'slonzige vrouw' [1599; Kil.], ook algemener 'minderwaardige man of vrouw' in Een dronken slet [ca. 1610; iWNT], een onnoozel slet [1624; iWNT], maar later i.h.b. 'ontuchtige vrouw' in Een die haer eer verliest, ... Is maer een rechte slons, een sloor, een vuyle slet [1655; iWNT].
De oorspr. betekenis 'lap, vod' komt nog tot en met de 17e eeuw voor. De herkomst is onduidelijk, zoals dat ook bij vele andere woorden met soortgelijke betekenis het geval is, zie bijv. flard, flodder, lap, lomp 1, lor, slons, vod. Samenhang met slijten, waarbij men zou uitgaan van een betekenis 'afgesneden lap', is onzeker (Toll.).
Misschien verwant met nno. sletta 'lap, vod', ozw. slätta 'id.', die wijzen op pgm. *slattiōn-, maar geen verdere aanwijzing geven voor de etymologie. Hetzelfde geldt voor mnd. slatten (mv.) 'vodden, lompen'.
Fries: slet


  naar boven