|
1. |
bedwelmen ww. 'benevelen' categorie: geleed woord Mnl. bedwelmt 'betoverd, begoocheld' [1384-95; MNW-P], bedwelmt 'beroofd van zinnen' [1393-1402; MNW-R], bedwelmen 'benevelen' [1400-20; MNW-R]; vnnl. bedwelmen 'bedrukken' [1599; Kil.]. Afleiding met be- van het zn. dwelm(e) 'bedwelming; dwaas' [1350; MNW], verwant met dol 1 en dwalen. Os. dwalm 'betovering' (mnd. dwelm 'verbijstering'); ohd. twalm; nfri. (be)dwelmje 'bedwelmen', dwelm(e) 'bedwelming' (misschien verwant met het bn. dwyl 'duizelig, ijlend' en het werkwoord dwile (WFT)); oe. fordwielman 'verwarren'; got. dwalmōn 'dwaas zijn', dwals (bn.) 'dwaas'; < pgm. *dwal-, *dul- (nultrap). Voorts zijn verwant on. dylminn 'lichtzinnig' en ne. dull 'saai'. Fries: bedwelmje, dwelmje
|
naar boven
|