1.   doppen 2 ww. '(in)dopen'; (BN) '(als werkloze) stempelen, werkloos zijn'
categorie:
geleed woord
Vnnl. doppen 'indopen' [1526; WNT vinger I]; nnl. doppen 'stempelen om een werkloosheidsuitkering te krijgen; stemmen' [1933; WNT Aanv.], 'werkloos zijn, een werklozenuitkering krijgen' [1977; De Clerck 1981].
Bijvorm van dopen in de betekenis 'indopen in inkt'. De betekenis 'als werkloze stempelen' is wrsch. ontstaan uit het indopen van het stempel (de dopper) om een afdruk op het formulier te zetten.
dop zn. (BN) 'werkloosheidsuitkering' [1933; WNT Aanv.]. ◆ dopper zn. (BN) 'stempel' [1873; Bo], 'iemand die dopt, steuntrekkende werkloze' [1933; WNT Aanv.].
Fries: -


  naar boven