1.   dosis zn. 'hoeveelheid, portie'
categorie:
leenwoord
Vnnl. dose 'artsenijmaat' [1663; Meijer], dosis 'id.' [1663; Meijer onder Konstwoorden]; nnl. dosis 'portie' [1724-26; WNT].
De vorm dose uit Frans dose 'dosis' [ca. 1370; Rey], de vorm dosis rechtstreeks uit Laatlatijn dosis 'geschenk, dosis' < Grieks dósis 'geschenk', bij het werkwoord didónai 'geven'. Wrsch. is de betekenis 'hoeveelheid' ontstaan door het gebruik van het woord voor een hoeveelheid medicijn die gegeven werd. Hetzelfde woord als doos.
doseren ww. 'in porties verdelen, verstrekken'. Nnl. doseeren 'de dosis van geneesmiddelen bepalen' [1914; WNT Aanv.], automatisch doserend 'automatisch de hoeveelheid afpassend' [1950; WNT Aanv.]. Al dan niet via Frans doser 'de dosis bepalen, afmeten' [1558; Rey] ontleend aan middeleeuws Latijn dosare (waaruit bijv. Italiaans dosare). ◆ dosering zn. 'afgepaste hoeveelheid, dosis'. Nnl. doseering 'id.' [1936; WNT Aanv.].
Fries: doasis


  naar boven