1.   schicht zn. 'pijl; lichtstraal'
categorie:
geleed woord, waarschijnlijk erfwoord, geleed woord
Mnl. schegt 'puntig projectiel, werptuig, pijl' [1240; Bern.], sc(h)icht(e) 'pijl' in Dits gods scichte ieghen surien 'dit is Gods pijl tegen Syrië', eenen boghe ende scichte 'een pijl en boog' [1285; CG II, Rijmb.], overdrachtelijk in dat scicht was van goeden gewerke 'de pijl (der liefde) had een goede uitwerking' [begin 14e eeuw; MNW]; vnnl. schicht 'lichtstraal' in blixemschicht [1629; iWNT licht II].
Een in deze betekenis alleen in het Nederlands voorkomende afleiding van Proto-Germaans *skehan- 'zich snel bewegen', zie schielijk, met het achtervoegsel *-ti-, waarmee abstracte zn. worden gevormd. Wrsch. is de Nederlandse betekenis via 'dat wat zich snel voortbeweegt' ontwikkeld uit een oorspr. betekenis 'snelle voortbeweging'.
Ohd. scicht 'vlucht', gisciht 'gebeurtenis' (nhd. Geschichte); < pgm. *(-)skih-ti-.
De betekenis 'pijl' is verouderd. Tegenwoordig is het woord vooral bekend in de afgeleide betekenis 'bliksemflits', en naar analogie van de vorm van een bliksemschicht ook als vakterm voor een spiraalvormige bloeiwijze [1866; iWNT].
schichtig bn. 'schrikachtig, schuw'. Vnnl. schichtig 'schrikachtig' in alles watter te vanghen was, was voor den menschen soo schichtich [1599; iWNT], 'haastig, met spoed; plotseling' in Wat brengdij ons dus schichtich? [1605; iWNT], schichtige ommezwaey 'plotselinge omwenteling' [1640; iWNT], vlieght zelf schichtigh den vreemdelingen te gemoet [1646; iWNT]. Afleiding met het achtervoegsel -ig van schicht 'pijl' door vergelijking met de plotselinge snelle beweging van een afgeschoten pijl. Snelle, plotseling bewegingen van dieren of mensen zijn vaak het gevolg van schuwheid; dit leidde tot een betekenisverschuiving naar 'schuw, schrikachtig'.
Fries: - ◆ -


  naar boven