1.   voorschieten ww. 'voor een ander betalen (in afwachting van terugbetaling)'
Mnl. verschieten '(een verplichte geldelijke bijdrage) vooruitbetalen' in dat hi van sinen goede van buten. niet en verscieten zal 'dat hij van zijn bezit van buiten de stad nog geen belasting hoeft te betalen' [1287; VMNW]; vnnl. gelt verschieten 'geld vooruitbetalen' [1573; Thes.], veur-schieten 'id.' [1599; Kil.], voorschieten 'id.' in voorgeschotene penningen 'voorgeschoten geld' [1651; iWNT].
Afleiding met het voorvoegsel ver- van schieten in de betekenis 'bijdragen, een betaling verrichten, een belasting voldoen', later met substitutie van het voorvoegsel door voor 1, dat klemtoon draagt en het betekenisaspect 'vooruit-betalen' beter benadrukt.
Fries: foarsjitte


  naar boven