1.   ex- voorv.
categorie:
leenwoord
Als Nederlands voorvoegsel alleen in de betekenis 'voormalig', zie hieronder.
Oorspr. is dit het Latijnse voorzetsel en voorvoegsel ex(-), voor medeklinkers in veel gevallen gereduceerd tot e-. De betekenis van het voorzetsel is 'uit, vanuit'.
Het Latijnse voorzetsel is verwant met Grieks éx (voor medeklinkers ek-) 'uit' (zoals in eclips, eczeem, exegeet, exodus, extase); Oudiers ess-; Gallisch ex-; bij pie. *h1h(s) 'uit'.
E(x)- komt vooral voor in Latijnse leenwoorden, die al dan niet via het Frans en/of soms het Engels in het Nederlands zijn terechtgekomen. De Latijnse betekenis, die meestal niet of nauwelijks nog in het Nederlands gevoeld wordt, was in de eerste plaats die van het voorzetsel, dus 'uit-, vanuit-', bijv. in excursie, exemplaar, exorbitant, ejaculeren, electoraat, eminent, erosie, escapade, evacueren. In veel gevallen duidde het voltooiing aan, bijv. in emeritus (letterlijk 'uitgediende'), en in bijv. effect, executeren, exhibitie. Ex als zelfstandig voorzetsel komt ook in het Nederlands voor, maar alleen in versteende uitdrukkingen, zoals ex aequo 'gelijkelijk' en de juridische term ex artikel ... 'krachtens artikel zoveel'. De voorvoegselbetekenis ex- 'voormalig', weliswaar in het Latijn al aanwezig, maar pas in het Frans van de 17e eeuw tot ontwikkeling bracht (Rey), bestaat in het Nederlands vanaf eind 18e eeuw en is productief: ex-Jesuit 'voormalig Jezuïet' [1788; WNT wereld], ex-koopman 'vroegere koopman' [1796; WNT], ex- "voorheen, gewezen, voormaals" [1805; Meijer].
ex zn. 'voormalig partner'. Nnl. ex 'vroegere echtgeno(o)t(e)' [1982; Reinsma 1984], 'vroegere partner' [1984; Dale]. Verkorting van ex-man, ex-vrouw etc. Deze jonge vorm is misschien beïnvloed door Amerikaans-Engels ex dat dezelfde verzelfstandiging heeft ondergaan [1929; OED].
Fries: -


  naar boven