Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "waarschijnlijk substraatwoord"

281 tot 282 van 282

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281

Vorige 10 lemmata

Index:



tronie
troon
troost
tropen
tropisch
tros 1
tros 2
trots
trotseren
trottoir

trouw

trouwen
trouwens
truc
trucage
truffel
trui
trukeren
trut
truweel
tsaar


281.   trouw zn. 'loyaliteit'; bn. 'standvastig, loyaal'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord, geleed woord
Onl. triuwa (zn.) 'oprechtheid, betrouwbaarheid' in Leistet himo truwa 'bewijs hem trouw' [ca. 1100; WIll.], 'plechtige belofte, woord van eer' in an mine trivwe 'op mijn erewoord' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. trouwe 'oprechtheid, eerlijkheid, standvastigheid, vertrouwen' in bit trowen 'met trouw, standvastig, oprecht' [1200; VMNW], dat lutgart trouwe toende aen di edel ionfrouwe 'dat Lutgard trouw betoonde aan de edele jonkvrouw' [1276-1300; VMNW]. Daarnaast mnl. trouwe (bn.) 'oprecht, standvastig' in mnl. mit truowen minnen 'met trouwe liefde' [1270-90; VMNW, trouwe II], maar al eerder met voorvoegsel ge-, zie onder.
Os. treuwa (mnd. truwe); ohd. triuwa (nhd. Treue); ofri. triūwe, triōwe (nfri. trou); oe. trēowe; on. trú (nzw. tro 'geloof, trouw'); got. triggwa; alle 'trouw' en daarvan afgeleide betekenissen, < pgm. *treuwa-, *trūwō-.
Hiervan afgeleid is het bn. *(gi-)treuw-ja-, waaruit: os. (gi)triuwi (mnd. getrouwe, (ge)truwe); ohd. (gi)triuwi (nhd. treu); ofri. triuwi (nfri. trou); oe. (ge)trīewe (ne. true 'waar'); on. tryggr (nzw. trygg 'veilig, geborgen'); got. triggws; alle oorspr. 'trouw, betrouwbaar, loyaal e.d.'. Zie ook vertrouwen.
Verwant met: Litouws dr(i)ū́tas 'stevig', Oudpruisisch druwis 'trouw'; < pie. *dreuH-, *druH-. Mogelijk is dit met overdrachtelijke betekenis afgeleid van de wortel *deru- 'boom', zie teer 1. De oorspr. betekenis van trouw is dan 'standvastig als een boom'; een vergelijkbaar betekenisverband is te zien in Keltische afleidingen van dezelfde wortel: Welsh derwen 'eik' naast Oudiers derb 'stevig' < 'stevig als een eik'. Vergelijk ook Latijn robustus 'stevig' van robus 'eik'.
getrouw bn. 'betrouwbaar, standvastig'. Onl. gitriuwi 'id.' in urkuntschap Godes getruuin (lees: getruuui) 'de getuigenis van God (is) betrouwbaar' [10e eeuw; W.Ps.]. Afleiding met versterkend voorvoegsel ge- van het bn. trouw.
Fries: troutrou
282.   vaalt zn. 'belt'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. vaelde, vaelt 'omheinde ruimte of erf' wrsch. al in de plaatsnaam Valten (datief) 'Valthe (Drenthe)' [1217; Van Berkel/Samplonius], zeker in de plaatsnaam de Vaelt 'De Vaalt (Gelderland)' [1328; Van Berkel/Samplonius], in dat huys off in den vaelt 'in het huis of op het omheinde erf van het huis', in den huse off in des huses betuende vaelde 'in het huis of op het bij het huis liggende erf' [beide 1412; MNW], 'bewaarplaats voor mest' in die messen uut sinen vaelt gevoert '(hij heeft) de mest uit zijn mestvaalt verwijderd' [1413; MNW].
Os. faled 'bewaarplaats voor mest; stal' (mnd. vālet, vālt, valt 'id.; erf van een huis; omheinde weide'); oe. fald, falod 'stal, schaapskooi e.d.' (ne. fold); ode. fald 'omheinde weide' (nde. fald, nzw. fålla); < pgm. *falud- of -ed.
Herkomst onbekend. Er zijn geen Indo-Europese verwanten. Men leidt dit woord meestal af van de wortel pgm. *falth-, zie vouwen (FvW, NEW, WNT, Toll.) en veronderstelt een betekenisovergang via 'vlechten' en 'gevlochten omheining'. De overgang van 'vlechten' naar 'omheining' is vergelijkbaar met die van Duits Hürde 'schaapskooi' < 'vlechtwerk' (zie hor).
In het Nederlands is het oorspr. alleen een oostelijk woord, dat pas vanaf de 19e eeuw in de woordenboeken wordt opgenomen (WNT). De betekenis 'bewaarplaats voor mest' is wrsch. ontstaan uit 'schaapskooi'. De schapenmest uit de schaapskooien was op de oostelijke zandgronden essentieel voor de bemesting van de essen.
Fries: -

Vorige 10 lemmata
  naar boven