1.   in vz. 'binnen een ruimte'; bw. 'naar binnen'
categorie:
erfwoord
Onl. in (vz.) 'in, aan, op, naar, te', zowel m.b.t. ruimte en tijd als abstract, in gelōbistu in got alamehtigen fadaer 'geloof je in God de almachtige Vader?' [eind 8e eeuw; CG II-1, 26], in himelen 'in de hemelen', in wege sundigero 'op de weg der zondaars', in stunden sīnro 'op zijn tijd', vōr in gerēde ungenēthero 'ging naar de raad(svergadering) der goddelozen' [alle 10e eeuw; W.Ps.], in, inna, inne (bw.) 'binnen' in ingān sal 'binnen zal gaan', that ne ic inne stecke 'opdat ik niet daarin blijf steken (in het slijk)' [beide 10e eeuw; W.Ps.], indragon 'naar binnen dragen' [ca. 1100; Will.].
Os. in (mnd. in); ohd. in (nhd. in), bijwoordelijk īn (nhd. ein(-)); ofri. in (nfri. in); oe. in (ne. in); on. í (nzw. i); got. in; < pgm. *in-. Als bijwoord o.a.: os. inna; ohd. inne (nhd. inne); oe. inne; on. inni (nzw. inne); got. inna; < pgm. *inna.
Verwant met Latijn in (zie in- 3); Grieks en, éni 'in', eis (< *ens) 'naar'; Oudpruisisch en; Oudiers in-; Albanees inj 'tot'; Tochaars B in-; < pie. *h1en 'in'. Daarnaast misschien uit ablautend pie. *h1on, Proto-Slavisch *vŭn 'in, naar' (Oudkerkslavisch , Russisch v(o), Tsjechisch v(e)). Hiervan afgeleid is pie. *h1enter 'tussen, binnen', waaruit: Latijn inter; Sanskrit antár; Oudiers eter.
Pgm. *in in plaats van het verwachte *en uit pie. *h1en zal het gevolg zijn van een zwak beklemtoonde positie die dit woord binnen een zin inneemt.
2.   -in achterv. ter vorming van vrouwelijke persoons- en dieraanduidingen
categorie:
geleed woord
Onl. in timparinno (genitief mv.) 'van cymbaalspeelsters' [10e eeuw; W.Ps.], kuninginna 'koningin' [ca. 1100; Will.]; mnl. bijv. in godinne, eselline, keiserinne, lewinne, merminne 'zeemeermin', mulinne 'vrouwelijk muildier', uogedinne 'voogdes' [alle 1240; Bern.], hertoghinne, vriendinne [beide 1265-70; CG II, Lut.K], frerinne 'kloosterzuster' [1273; CG I, 251], gheselline [1277; CG I, 345], berinne [1287; CG II, Nat.Bl.D].
Os. -in; ohd. -in(na) (nhd. -in); ofri. -inne (nfri. -in(ne)); oe. -en; on. -ynja (nzw. -inna); got. -ini; < pgm. *-injō-, ontstaan door herinterpretatie van de combinatie n-stam + het vrouwelijke achtervoegsel *-jō-.
Tot in het Middelnederlands was dit achtervoegsel licht productief in het vormen van vrouwelijke persoons- en diernamen; de meeste daarvan bestaan nog steeds, de overige zijn verouderd zonder vervangen te zijn door een woord met een ander vrouwelijk achtervoegsel. In de 15e en 16e eeuw ontstonden opnieuw vele -in-woorden, wrsch. onder invloed van het Duits of vanuit oostelijke dialecten, bijv. meesterinne, nu meesteres, en genotinne, nu (echt)genote. Uit deze of een latere periode zijn slechts enkele woorden blijven bestaan, o.a. boerin, negerin, heidin, christin, en uit het Afrikaans kafferin. In het BN is het achtervoegsel nog of weer enigszins productief; zo heeft recent het woord studentin ingang gevonden [2003; Bakema].
Literatuur: Schönfeld 1970, par. 189a; L. Koelmans (1978), 'Uit de geschiedenis van de Nederlandse achtervoegsels I: over de vorming van vrouwelijke persoonsnamen', in: Nieuwe tegenstellingen op Nederlands taalgebied, Utrecht


  naar boven