1.   ebbenhout zn. 'zwart tropisch hardhout'
categorie:
leenwoord, geleed woord
Mnl. van ebene 'van ebbenhout' [ca. 1350; MNW], ebeensche bomen 'ebbenboom' [1390-1410; MNW-R], ebenushout, hebenus houten [1450-1500; WNT]; nnl. ebenhoute [1642; MNW], ebben 'van ebbenhout' [1656; WNT ebben]. Eerder alleen als vreemd woord: Latijn hebenus "ein boem" ('een boom') [1240; Bern.] en Cbenus (lees: Ebenus) 'een boom die in India voorkomt etc.' [1287; CG II, Nat.Bl.D]. Met spelling -bb-: ebbe [1625; WNT ebben].
Ontleend aan Latijn ebenus 'id.' < Grieks ébenos, dat teruggaat op Egyptisch hbnj, waarvan de klinkers onbekend zijn en dat misschien van Numidische oorsprong is. Later met een verduidelijkende toevoeging hout. De Grieken hebben het tropische ebbenhout waarschijnlijk via de Egyptenaren leren kennen.
Opvallend is de vrij plotselinge overgang van spellingen met b (jongste vindplaats in WNT: 1597) naar die met bb (oudste vindplaats 1625). Wrsch. was de lange /ē-/ een Middelnederlandse spellinguitspraak van het Latijn en vond de verkorting (met dubbele medeklinker omdat aan te geven) plaats onder invloed van het humanisme, dat een correcte uitspraak van het Latijn (met beklemtoonde korte e- in de eerste lettergreep) bepleitte.


  naar boven