1.   slippen ww. 'wegglijden'
Mnl. alleen het frequentatief slipperen 'uitglijden, glibberen' in wanneer ... de sciphere ... de benninghe slippern lete 'als de schipper het anker laat wegglijden' [eind 14e eeuw; MNW]; vnnl. Dat peert slipperde 'het paard gleed uit (op het ijs)' [1530; MNW], dan slippen 'wegglijden' [1588; Kil.], Uyt mijn hert sal ick slippen tot geene stonden ... Het gedencken van ... 'de herinnering aan een lieflijke verwelkoming zal ik nimmer uit mijn hart laten wegglijden' [ca. 1600; iWNT], 't Verloop van mijn slippende jaeren '... wegglijdende jaren' [1605; iWNT]; nnl. slippen 'wegglijden van een voertuig op wielen' in Daar het voorwiel bij het remmen sterker op den grond wordt gedrukt en dus minder licht slipt [1911; iWNT].
Intensiefvorming bij de stam van het werkwoord slijpen in de oorspr. betekenis 'glijden'.
Mnd. slippen; ohd. slipfen; me. slippen (ne. slip, zie slip 2); alle 'wegglijden'. Het Engelse woord is mogelijk ontleend aan het Middelnederduits.
Het woord was aan het eind van de 19e eeuw al min of meer verouderd. In die periode is het woord wrsch. o.i.v. het Engels nieuw leven ingeblazen (Van der Sijs 2005, 44).
slippertje zn. 'kortstondig overspel'. Vnnl. een slipper(t) maken 'voor korte tijd er tussenuit knijpen' in Als de man een slippert maakt, en gij als luitenant voor hem instaat '... invalt' [1678; iWNT]; nnl. heimelyk een slippertje ... maaken 'stiekem weggaan' [1720; iWNT], een slipper maken 'zich stil uit een gezelschap verwijderen; een klein plezierreisje maken' [1924; Van Dale], een slipper(tje) maken "... in 't bijz. van een getrouwde man gezegd die het aanlegt met een andere vrouw" [1976; Van Dale]. Afleiding van slipperen, dat i.t.t. slippen langer levend is gebleven, zowel als 'gijden' (b.v. op het ijs) als 'stiekem wegsluipen'. In de oudere attestaties is meestal sprake van heimelijke of door anderen ongewenste afwezigheid, maar de specifieke betekenis 'kortstondig overspel' verschijnt pas in de tweede helft van de 20e eeuw. ◆ sliptong zn. 'kleine zeetong'. Nnl. sliptong [1992; Van Dale]. Samenstelling van slippen en de visnaam tong. Een sliptong is zo klein dat hij gemakkelijk door de mazen van het net slipt.
Fries: slippe


  naar boven