1.   humaan bn. 'menslievend, welwillend, vriendelijk'
categorie:
leenwoord
Vnnl. humain 'menselijk' [1553; van den Werve], 'menselijk, beleefd, heus' [1650; Hofman]; nnl. zacht, humaan en lagchend [1837; WNT].
In de vorm humain ontleend via Frans humain 'id.' [ca. 1160; Rey] aan Latijn humānus 'id.', oorspr. 'betreffende de mens', een afleiding van homo 'mens', verwant met -gom 'mens' zoals in bruidegom. De oudste attestatie buiten de woordenboeken is uit de 19e eeuw; het woord raakte toen beter bekend door de invloed van de Duitse klassieke filologie. Wellicht werd het woord toen herontleend via of in vorm beïnvloed door Duits human 'id.' [17e eeuw; Pfeifer].


  naar boven