1.   hier bw. 'op deze plek'
categorie:
erfwoord
Onl. hiera 'hierheen' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. hier 'hier'.
Wrsch. gaat dit woord met een achtervoegsel -r terug op de voltrap van een Proto-Indo-Europees aanwijzend partikel, dat ook voorkomt in de bijwoorden heden, heen en her, in de persoonlijke voornaamwoorden hij, haar 1, hem en hun, hen, in de diverse hiermee verwante woorden in de andere Germaanse talen, en met een zeer oude Germaanse vindplaats in de Oernoordse inscriptie op het zogenaamde schrapmes van Strøm: hino horna 'deze hoorn' [ca. 600]. De -r gaat terug op het achtervoegsel waarop ook de -r van daar en waar 3 teruggaat.
Os. hēr (mnd. hīr(e)); ohd. hiar (nhd. hier); ofri. hīr (nfri. hjir); oe. hēr (ne. here); on. hér; (nzw. här); got. hēr; alle met de dezelfde betekenis; < pgm. *hē2r. De oorsprong van het marginale foneem pgm. 2 (> nnl. ie; tegenover pgm. > nnl. aa) is controversieel. Alle oudste attestaties komen voor in woorden met verwanten die in de ablautreeks pie. *ei/oi/i > pgm. /ai/i thuishoren, waarbij ook het hier behandelde woord hoort, vergelijk got. hiri '(kom) hier!', himma 'deze', en got. hidre, oe. hider, on. heðra 'hierheen'; de oorsprong van de 2 is dus wellicht in deze ablautreeks te vinden. De precieze condities waaronder pie. *ei zich dan ontwikkelt tot pgm. 2 (i.p.v. , zoals meestal) zijn echter niet geheel duidelijk.
Pgm. *hē2r bevat dus wellicht de voltrap van het aanwijzend partikel pie. *ḱei-/ḱi-. De stam pie. *ḱī- komt ook voor in bijv. Latijn cis, citra 'aan deze zijde'; Grieks (e)keĩ 'daar'; Litouws šis 'deze'; Oudkerkslavisch 'deze'; Oudiers coi, 'hier'; Armeens -s 'deze'; Hittitisch ki 'deze' (IEW 609).
Literatuur: M.H. Jellinek (1891), 'Germanisch ē2', in: Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur, 15, 197-301; F. van Coetsem (1994), The Vocalism of the Germanic Parent Language: Systemic Evolution and Sociohistorical Context, Heidelberg


  naar boven