1.   hem vnw. 3e pers. ev.
categorie:
erfwoord
Onl. imo 'hem' (32x, datief en accusatief), himo (4x, datief) [10e eeuw; W.Ps.], him, himo [ca. 1100; Will.]; mnl. hem (datief en accusatief mannelijk en datief onzijdig), met enkele weinig frequente varianten him, hen, heme. In wederkerende functie hi seindem 'hij zegende zich, maakte een kruisteken' [1300-1350; MNW-R].
Ontstaan uit de datief enkelvoud, mannelijk en onzijdig, Proto-Germaans *imm-, van het persoonlijke voornaamwoord voor de 3e persoon. In het Noordzee-Germaanse gebied en in delen van het Middelfrankische gebied werd een van origine wrsch. aanwijzend partikel h- voor de oorspr. stam geplaatst, zowel bij hem als bij hij, haar 1 en hun, hen. Zie daarvoor onder hier. In de Wachtendonckse Psalmen ontbreekt deze h- bij hem en hun, hen in de meeste gevallen, omdat in het meer landinwaartse dialect van de bewerker ervan op deze plaats geen h gebruikt werd; de vorm himo komt alleen voor in de sterk Middelfrankisch gekleurde eerste psalmen.
Os. imu; ohd. imo (nhd. ihm); ofri. him (nfri. him); oe. him (ne. him); got. imma; < pgm. *imm- < *ism-.
Persoonlijke voornaamwoorden voor de derde persoon bestonden in het Proto-Indo-Europees niet als apart paradigma en zijn terug te voeren op aanwijzende voornaamwoorden. Voor het Germaans is dat in de meeste gevallen het paradigma van pie. *h1e, waarvan de datief mannelijk enkelvoud als pie. *h1esmei gereconstrueerd wordt. Verwante woorden met dezelfde functie als hem zijn dan o.a.: Latijn en Sanskrit asmái. In het Germaans is de combinatie -sm- geassimileerd tot -mm-.
Onderscheid tussen de datief en de accusatief wordt in het Noordzee-Germaans, inclusief het Oud- en Middelnederlands, voor het mannelijke, vrouwelijke en meervoudige voornaamwoord niet meer gemaakt; uiteraard wel bij het onzijdig geslacht, waar de accusatief bij alle soorten naamwoorden gelijk is aan de nominatief. Verder komt in onbeklemtoonde positie bij de accusatief mannelijk tot in de 17e eeuw de oude enclitische vorm -ne of -en voor uit -ene (te vergelijken met Duits ihn), bijv. ick hanghen ... aenden hack 'ik hang hem (de bedelaarszak) aan de haak' [1544; WNT]. In de enclise treft men vaak een oudere taalsituatie aan, bijv. in heeft ie uit mnl. heefti in de plaats van heeft hij.
Het wederkerend voornaamwoord bestond niet in het Noordzee-Germaans en (dus) evenmin in het Middelnederlands. Voor de wederkerende functie werd de datiefvorm van het persoonlijk voornaamwoord gebruikt. Pas later (vanaf de 13e eeuw geleidelijk van oost naar west) werd voor alle geslachten en ook in het meervoud het Duitse leenwoord zich ingevoerd, vooral in de schrijftaal. De woordvorm hem kwam in het Middelnederlands ook voor als persoonlijk voornaamwoord in de datief en accusatief meervoud, waarvoor zie verder hun, hen.


  naar boven