Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleerde schepping"

231 tot 240 van 336

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



holte
hom
homeopathie
hommage
hommel
hommeles
homo
homo-
homofiel
homogeen

homoniem

homoseksueel
homp
hond
honderd
hondsdraf
honen
honger
honing
honk
honnepon


231.   homoniem bn. 'gelijkluidend maar verschillend in betekenis'; zn. 'homoniem woord'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. homonym (bn.) 'gelijkluidend maar verschillend' [1847; Kramers], als zn. al eerder, in een geheele wagen vol homonymen of tweezinnige woorden [1706; WNT Aanv.].
Internationaal wetenschappelijk woord, ontleend aan Latijn homōnymus (bn.) 'id.', zelf ontleend aan Grieks homṓnumos 'id.', eerder al 'gelijknamig', gevormd uit homós 'gelijk, gemeenschappelijk', zie homo-, en ónuma, ónoma 'naam', zie naam.
232.   homoseksueel bn. 'seksueel gericht op personen van hetzelfde geslacht; betreffende zulke gerichtheid'; zn. 'homoseksueel persoon'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. homosexueel 'seksueel gericht op personen van hetzelfde geslacht' [1892; Kunst/Schutte 1991], homosexueele geslachtsdaden [1933; WNT Aanv.], gebruikt als zn. in wij allen - hetero- en homosexueelen - [1905; WNT Aanv.].
Internationaal neologisme, als homosexual in het Duits geïntroduceerd in 1869, toen nog anoniem, door de Hongaars/Oostenrijkse journalist en homorechtenvoorvechter Karl-Maria Kertbeny (oorspr. Bernkert, 1824-1882) en in een breder perspectief en internationaal bekend geworden door het invloedrijke werk Psychopathia Sexualis uit 1886 van de Duitse sexuoloog Richard von Krafft-Ebing (1840-1902). Daarna verschijnen bijv.: Frans homosexuel bn. [1894; Rey], zn. [1891; Rey], Engels homosexual bn. [1892; Rey], zn. [1912; OED].
Kertbeny vormde dit woord uit het Griekse element homo- 'zelf, eigen' en Duits sexual in de betekenis 'betreffende het geslachtleven', zie seksueel bij seks. De analyse dat homosexual gevormd zou zijn uit Grieks homo- en het Latijnse bn. sexuālis 'tot het geslacht behorend', bij het zn. sexus 'geslacht' (zie sekse), is niet juist; dat zou een betekenis 'tot hetzelfde geslacht behorend' moeten geven. Op grond van deze onjuiste analyse werd het woord door wetenschappers echter aanvankelijk verguisd, omdat zo'n combinatie indruist tegen de gewoonte om wetenschappelijke neologismes uit slechts één van de klassieke talen te vormen en niet uit beide.
Als gevolg van de taboesfeer rondom homoseksualiteit zijn diverse spreektalige en meestal pejoratieve synoniemen ontstaan om homoseksuelen te benoemen, voor mannen bijv. nicht 2, poot 2, flikker 2, homofiel, homo (zie hieronder), gay, en voor vrouwen bijv. pot 2, lesbienne en lesbo (zie lesbisch), waarvan sommige ook als geuzennaam gebruikt worden, maar die ieder een eigen specifieke gebruikssfeer hebben. Verdwenen synoniemen zijn bijv. geïnverteerden, sodomieten (zie sodomie), uraniërs. Sinds de homoseksuele emancipatie in Nederland in de jaren 1970 is homoseksueel de neutraalste term geworden.
heteroseksueel bn. 'seksueel gericht op personen van het andere geslacht'; zn. 'heteroseksueel persoon'. Nnl. heterosexueel (bn.) 'betrekking hebbend of gericht op het andere geslacht' in op heterosexueel gebied [1909; Groene Amsterdammer], de heterosexueel (zn.) [1922; Vaderland]. Internationaal neologisme, in 1869 tegelijk met homosexual als heterosexual geïntroduceerd in het Duits, met een eerste lid hetero-. Wrsch. doordat heteroseksualiteit historisch-maatschappelijk en statistisch de norm is, bestaan er van dit woord, in tegenstelling tot homoseksueel, nauwelijks synoniemen. ◆ homo zn. en bn. 'homoseksueel'. Nnl. homo 'id.' [1933; WNT Aanv.]. Verkorting van homoseksueel in dezelfde betekenis. Zo ook Engels homo [1929; OED]. ◆ hetero zn. 'heteroseksuele man of vrouw'. Nnl. hetero 'id.' [1967; WNT Aanv.]. Als antoniem gevormd naar analogie van homo. Hierbij aansluitend is later ook lesbo gevormd uit lesbienne, zie lesbisch.
233.   hormoon zn. 'in het lichaam geproduceerde regulerende stof'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. hormon 'in het lichaam gevormde stof met regelende werking' [1912; Kramers], hormonen (mv.) [1914; van Dale].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, in 1904 als Engels hormone ingevoerd door de Britse geneeskundigen Ernest Henry Starling en William Maddock Bayliss, op basis van het Griekse woord hormõn 'het in beweging brengende', vanwege de eigenschap van hormonen om te dienen als signaal voor bepaalde organen om een bepaalde actie uit te voeren. Het Griekse woord is het teg.deelw. van hormãn '(zich) in beweging brengen', afleiding van hormḗ 'aandrift, prikkel', waarvan de verdere herkomst onzeker is.
In 1902 ontdekte het tweetal dat de dunnedarmwand een stof afscheidt die de alvleesklier aanstuurt. Deze stof noemden zij toen secretin (bij Latijn secretio 'afscheiding'); hormone werd de verzamelnaam voor alle stoffen met een gelijksoortige functie.
234.   horoscoop zn. 'persoonlijke toekomstvoorspelling'
categorie:
geleerde schepping
Vnnl. horoscopus 'sterren- en planetenstand bij de geboorte' [1614; WNT voortaan], haar Horoscoop trekken 'de sterren- en planetenstand bij haar geboorte uitrekenen en aan de hand daarvan levensvoorspellingen doen' [1698; WNT leven II].
Geleerde en internationale vorming, al dan niet via Frans horoscope 'sterren- en planetenstand bij de geboorte' [1512; Rey], 'toekomstvoorspelling aan de hand van zo'n sterren- en planetenstand' [midden 17e eeuw; Rey], naar Latijn horoscopus 'id.' < Grieks hōroskópos (bn.) 'het geboortetijdstip onderzoekend', gevormd uit hṓrā 'tijdstip, seizoen', verwant met jaar, en -skópos 'kijkend', zie -scoop.
235.   hybride zn. 'bastaard'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. hibride 'bastaardsoort, in dieren of planten, van twee geslachten afstammende' [1824; Weiland], hybride 'id.' [1867; WNT bastaard I]; bij uitbreiding ook 'vermenging van elementen uit verschillende herkomst', bijv. in hybridefiets 'fiets waarin eigenschappen van racefiets en stadsfiets zijn gecombineerd'.
Internationaal wetenschappelijk neologisme uit de biologie, uit Neolatijn hybrida 'bastaardplant of -dier', bij klassiek Latijn hybrida 'bastaardhond' (bij Plinius). Hiervan wordt aangenomen dat het is ontleend aan een niet geattesteerd Grieks woord *hubrís (genitief *hubridos), wrsch. verwant met Latijn iber 'muilezel', dat is samengevallen met húbris 'overmoed', zie hybris.
236.   hydraulisch bn. 'gebruik makend van vloeistofdruk'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. Hydraulische Machinen [1740; WNT Aanv.].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, ook bijv. Duits hydraulisch, Frans hydraulique, Engels hydraulic, op basis van klassiek Latijn hydraulicus 'waterwerkkundig', bij hydraulus 'waterorgel', ontleend aan Grieks húdraulis 'waterorgel', gevormd uit húdōr 'water' en aulós 'fluit, pijp'.
Grieks húdōr is verwant met water; Grieks aulós heeft geen Nederlandse verwanten, maar wel: Litouws aulas 'hals van een laars'; Proto-Slavisch *ulica '(holle) weg' (Russisch úlica, Tsjechisch ulice 'straat, weg'), *ulĭjĭ '(bijen)korf' (Russisch úlej, Tsjechisch úl); Kerkslavisch ul; bij pie. *h2eu-l- (IEW 88). Misschien met metathese ook Latijn alvus 'holte, buik'.
Grieks húdōr 'water' komt in de combinatievorm hydr(o)- voor in vele wetenschappelijke termen die met water te maken hebben, zoals in hydraat 'verbinding met water', hydrodynamica 'vloeistofbewegingsleer', etc.
237.   hygiëne zn. 'gezondheidsleer'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. 'gezondheidswetenschap' in de Hygieine ofte de konste om gesont te leven [1642; WNT gezond]; nnl. hijgiena 'id.' [1778; Chomel], bij overdracht ook 'het in de praktijk brengen van de gezondheidsleer, het handelen tot behoud van de gezondheid', bijv. in om, ter wille van de hygiène, in tijden van epidemiën de kerken te sluiten [1879; WNT].
Ontleend, in de moderne vorm via Frans hygiène, ouder hygiaine [1575; Rey], aan Neolatijn hygieina, verkort uit ars hygieina 'leer der hygiëne', leenvertaling van Grieks hugieinḕ (tékhnē) '(de kunst van) de hygiëne', met daarin het bn. hugieinós 'bevorderlijk voor de gezondheid', een afleiding van hugíeia 'gezondheid', dat zelf is afgeleid van hugiḗs 'goed levend, gezond, gaaf'.
Grieks hugiḗs kan ontleed worden in een wortel pie. *h1su- 'goed' en de wortel pie. *gwieh3- 'leven' (IEW 467). De wortel pie.*h1su- heeft echter in het Grieks via *esu- en Myceens ehu- tot eu- geleid, in samenstellingen als evangelie 'goede boodschap' en eufemisme 'verzachtende omschrijving'; voor hugiḗs moet men dan wegval van *h1 veronderstellen, waarna *su- > hu-.
In de Griekse mythologie was Hygieia de godin van de gezondheid; haar vader was Asclepios, god van de geneeskunde, zie esculaap.
238.   hymen zn. 'maagdenvlies'
categorie:
geleerde schepping, leenwoord
Vnnl. wrsch. nog niet als Nederlands te beschouwen in voren in den hals der lijfmoeder een Membrane, die van de oude gheleerde Hymen ghenoemt wort 'voor in de hals van de baarmoeder een vlies dat ... hymen genoemd wordt' [1604; WNT vermengeling]; nnl. de tegenwoordigheid van 't vlies Hymen 'de aanwezigheid van het maagdenvlies' [1724; WNT tegenwoordigheid].
Ontleend aan medisch Neolatijn hymen 'id.', in dezelfde betekenis al Laatlatijn, ontleend aan Grieks humḗn 'vlies, maagdenvlies'. Dit woord wordt wel afgeleid van dezelfde wortel als die van zoom 'inslag', met een grondbetekenis 'naaien', waarbij ook Engels sew 'naaien'; hymen is dan een inslag in de vagina of iets wat de wanden van de vagina verbindt.
Het Griekse woord wordt wel verbonden met: Sanskrit syūman 'band, riem, naad', sīvyati 'hij naait'; Latijn suere 'naaien'; Oudkerkslavisch šiti 'naaien'; Gotisch siujan 'naaien'; bij de wortel pie. *sieuH- (IEW 915). Opvallend is dan wel de korte u in het Grieks.
Grieks humḗn betekent ook 'juichkreet bij het huwelijk', en hieruit secundair ontwikkeld, 'god van het huwelijk (in de Griekse mythologie)'. Over de identiteit van beide woorden bestaat geen overeenstemming, maar meestal wordt aangenomen dat de 'huwelijkskreet'-betekenis is ontwikkeld uit de functie als spottende uitroep, welke dan weer teruggaat op de betekenis 'maagdenvlies'. In de kunst wordt Hymen, een muze en zoon van Apollo, voorgesteld als een volwassen jongeling met de bruiloftsfakkel in de rechterhand.
De Nederlandse samenstelling maagdenvlies is gebruikelijker dan het vreemde woord hymen, dat in de algemene omgangstaal hooguit gebruikt wordt als eufemisme; hymen is verder alleen een wetenschappelijke term.
239.   hyperbool zn. 'kegelsnede; stijlfiguur'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. hyperbole 'kegelsnede' en 'overdrijving als stijlfiguur' [beide 1654; Meijer onder kunstwoorden]; nnl. hyperbola 'kegelsnede' [1772; WNT rechthoek], dan de vorm hyperbool 'kegelsnede' [midden 19e eeuw; WNT top I], 'stijlfiguur' [1883; WNT rhetorisch].
Ontleend aan Neolatijn hyperbola 'kegelsnede', een term die in de 16e eeuw is geherintroduceerd bij het beschrijven van planeetbewegingen; op basis van Grieks huperbolḗ 'overwicht, overmaat, overdrijving', gevormd uit huper- 'over, voorbij', zie hyper-, en de stam van bállein 'werpen, draaien, zwenken', zie bal 2 'danspartij', dus met een oorspr. letterlijke betekenis 'het verder kunnen gooien (dan een ander), grotere kracht'.
De geometrische betekenis was in de 3e eeuw voor Chr. reeds aan het woord gegeven door de Griekse geleerde Apollonius van Perga in een verhandeling over kegelsneden, zie ellips 1.
Als retorische stijlfiguur van overdrijving is het woord ontleend via klassiek Latijn hyperbolē 'overdrijving', wat verklaart waarom de Nederlandse vorm nooit uitgaat op -a; in het Engels bestaat onderscheid tussen hyperbola 'kegelsnede' en hyperbole 'stijlfiguur'.
240.   hypnose zn. 'kunstmatige slaap'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. hypnose 'kunstmatige slaap' [1887; Groene Amsterdammer], eerder al hypnosis "het inslapen" [1847; Kramers].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, gevormd op basis van Grieks húpnos 'slaap' en het achtervoegsel -ōsis dat een toestand aanduidt. In het Nederlands ontleend via het Frans.
Húpnos is een erfwoord bij de wortel pie. *su(e)p- 'slapen, dromen'. Verwant zijn, alle met een betekenis als 'slaap, droom' resp. 'slapen, dromen': pgm. *swef- (zie onder); Latijn somnus (Frans somme); Sanskrit svápnas, svapiti (ww.); Oudkerkslavisch sŭnŭ (Russisch son, Tsjechisch sen), sŭpati (ww.); Armeens kcun; Albanees gjumë. Daarnaast, bij pie. *seup-: Litouws sapnas 'droom'; Oudiers sūan; Tochaars A špen, Tochaars B špane. Beide pie. wortels moeten wrsch. worden gezien als afleidingen van *seu- zoals in Grieks heúdein 'slapen, rusten'.
In de Germaanse talen zijn uit de stam pgm. *swef- voortgekomen: onl. besueuit 'in slaap gedompeld' [10e eeuw; W.Ps.]; os. sweƀan 'droom' (met grammatische wisseling); oe. swefn 'slaap'; on. svefn 'slaap', sofa 'slapen'. Alleen in de Noord-Germaanse tak zijn daar hedendaagse woorden uit ontstaan: nzw. sömn, sova (ww.), nde. søvn, nijsl. svefn, nno. svevn, svemn.
Het klassiek Grieks had een bn. hupnōtikós 'slaperig, betreffende de slaap', ontleend door het Laatlatijn als hypnoticus. Op grond van deze woorden werd in het Frans in de 16e eeuw al een bn. en zn. hypnotique gevormd met de betekenis 'slaapopwekkend (medicijn)', dat later ook voorkomt als Engels hypnotic, maar toch weinig frequent blijft. De aanzet tot de huidige betekenis werd gegeven door de Britse arts James Braid (1795-1860), die in 1842 het woord neuro-hypnotism introduceerde voor een procedure om een persoon door middel van suggestie in een kunstmatige slaap te brengen; een jaar later worden bij hem ook de verkorte vorm hypnotism en de afleidingen hypnotic 'hypnotisch' en hypnotize 'hypnotiseren' geattesteerd. Het woord hypnose is jonger, en verschijnt in 1873 in het Frans ter aanduiding van de toestand die het gevolg is van hypnotiseren, ter onderscheid van hypnotisme 'het hypnotiseren'. Toch wordt, in elk geval in het Nederlands, voor deze laatstgenoemde betekenis ook regelmatig hypnose gebruikt. Voor al deze woorden geldt dat ze met aanpassing van de uitgangen al vroeg ook in andere Europese talen voorkomen.
hypnotisch bn. 'betreffende hypnose, in toestand van hypnose'. Nnl. in iemand hypnotisch maken [1887; Groene Amsterdammer], hypnotische en de gewone slaaptoestanden [1898; WNT Supp. autosuggestie].

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven