Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "geleerde schepping"

191 tot 200 van 336

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



gladiator
gladiool
gladjanus
gladjes
gladweg
glamour
glamoureus
glans
glas
glashard

glaucoom

glazen
glazig
glazuren
glazuur
glee
gleis
gletsjer
gleuf
glibberen
glibberig


191.   glaucoom zn. 'groene staar'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. glaucom 'elke tegennatuurlijke verandering der kleuren in het oog, ...' [1824; Weiland], nergens ziet men zoveel glaucoom als in Egypte [1912; NRC], glaucoom 'groene staar' [1922; WNT staar I]. Eerder alleen als kunstwoord bij Meijer glaucoma "ghroenzienigheidt" [1663; Meijer].
Internationale medische term, gebaseerd op Grieks glaúkōma 'staar, ondoorzichtige plek in het oog', afleiding van glaukós 'blauwgroen, grijs', vanwege de groenige kleur die de vlek in het oog aanneemt, oorspronkelijk 'glanzend', van onduidelijke herkomst.
192.   glottis zn. 'stemspleet'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. glottis 'stemspleet' in glottis "de spleet der gorgel, die ... veel tot de stem toebrengt" [1734; Hubner], zangtoonen worden alleenlyk door de glottis geformeerd [1751; WNT Aanv.].
Internationale wetenschappelijke term, Neolatijn glottis, gebaseerd op Grieks glōttís 'id.', afleiding van glõtta 'tong, taal', zie glos(se).
Fries: glottis
193.   glucose zn. 'druivensuiker'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. dat ... de tegenwoordigheid van glucose, kleurstoffen enzv., de kristalvorming zeer belemmeren [1850; Harting], glucose 'zetmeelsuiker' [1859; WNT zetmeel], de glucose of het onkristalliseerbare (in suikerrietsap) [1865; WNT Aanv.], nieuwe suikerachtige stoffen ... naast de bekende glucosen [1895; WNT Aanv.].
Internationale chemische term, gebaseerd op Grieks gleũkos 'zoete wijn', afgeleid van glukús 'zoet, gesuikerd'. Op basis van Grieks glukús zijn sinds het eind van de 18e eeuw meer internationale chemische termen gevormd, waaronder glycerine.
Grieks glukús is verwant met Myceens gleũkos (< *dleũkos) 'zoete wijn' en misschien met Latijn dulcis 'zoet' (zie douceur(tje)); bij de wortel pie. *dlku- 'zoet' (IEW 222).
Literatuur: P. Harting (1850), Het mikroskoop: deszelfs gebruik, geschiedenis en tegenwoordige toestand, Utrecht, deel III, 488
Fries: glukoase
194.   gluten zn. 'eiwitachtige kleefstof in graan'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. lymerig vogt, gluten (over sperma van een vogel) [1772; WNT uitstorting], kleefstof of plantenlijm, gluten [1812; WNT Aanv.], plantenlijm uit maïs ... op dezelfde wijze als men uit tarwenmeel ... gluten maakt [1839; WNT zeïne], kinderen lijdende aan coeliakie, een gevaarlijke ingewandziekte, die geen gluten verdragen [1962; WNT Aanv.].
Internationale wetenschappelijke term, gebaseerd op Latijn glūten 'lijmstof, gom', naast Laatlatijn glūs (genitief glūtis) 'lijm', misschien verwant met klei.
195.   gluton zn. 'lijm gemaakt van zetmeel'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, merknaam
Nnl. wij raden u aan bij uwen boekhandelaar een potje "GLUTON" van 20 of 30 cts. (incl. penseel) van de Firma TALENS & Zn. te Apeldoorn te koopen [1912; bijsluiter Verkade-album Het Naardermeer], gluton 'witte kleefpasta' [1929; Koenen], een pot gluton staat naast mij [1929; Groene Amsterdammer].
Oorspronkelijk de merknaam van een kleefpasta die gemaakt werd door de Nederlandse firma Talens & Zoon; de naam is gebaseerd op de Latijnse stam glut-, zie gluten, met het achtervoegsel -on dat vaak gebruikt wordt in namen van stoffen, zie aceton.
Fries: gluton
196.   glycerine zn. 'stroperige vloeistof uit vetten'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. glycirrhine "oliezoet" [1831; WNT Aanv.], 'bestanddeel van vet' in de glycerine, die met het vetzuur verbonden het natuurlijke vet vormde [1864; WNT Aanv.], 'conserveringsmiddel' in vrij van ... glycerine en andere conserveeringsmiddelen [1887; Groene Amsterdammer], 'smeermiddel, zachtmakend middel' in dat glycerinezeep ten minste 10 pct. glycerine moet bevatten [1901; NRC], pharmaceutische preparaten waaraan glycerine wordt toegevoegd [1902; Vaderland].
Internationale scheikundige term, in 1823 gevormd door de Franse chemicus Michel Eugène Chevreul (1786-1889) op basis van Grieks glukerós 'zoet', afgeleid van glukús 'zoet, gesuikerd', zie glucose, met het achtervoegsel -ine waarmee chemische verbindingen worden aangeduid, zoals in cocaïne (zie coca), dioxine, etc.
glycerol zn. 'stroperige vloeistof uit olie of vet (C3H8O3)'. Nnl. de driewaardige alkohol glycerine (propraantriol of glycerol) [1934; Bokhorst], harde zeep kan men transparant maken door glycerol als vulmiddel toe te voegen [1953; WNT transparant I]. Dezelfde stof als glycerine. Net zoals bij cholesterol werd de uitgang -ine in de tweede helft van de 19e eeuw vervangen door -ol, toen de chemische verbinding als alcohol herkend werd; glycerol werd de officiële scheikundige naam, in het gewone spraakgebruik wordt de term glycerine meer gehanteerd.
Literatuur: S.C. Bokhorst (1934), Leerboek der Scheikunde, Groningen, deel III, 44
197.   glycerol
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Zie: glycerine
198.   glycol
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Zie: glycerine
199.   goniometrie zn. 'hoekmeetkunde'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. goniometrie of de meetkunst der hoeken [1810; WNT Aanv.].
Internationale wiskundige term, in 1724 door de Franse wiskundige Thomas Fantet de Lagny (1660-1734) gevormd op basis van Grieks gōníā 'hoek', verwant met gónu 'knie', dat overeenkomt met knie, met het achtervoegsel -metrie 'meetkunst, meetkunde', ontleend aan Grieks -metríā, 'handeling / proces van het meten', afleiding van metreĩn 'meten', zie meter 1.
In schooltaal vaak afgekort tot gonio, bijv. in die vijf voor meetkunde en goneo dank ik jou [1922; WNT Aanv. gonio].
Fries: goniometry
200.   gonorroe zn. 'geslachtsziekte, druiper'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. gonorrhoea ... beduid ... eene ziekte, welke ... is bestempelt met de naam van ... kwaadaardige zaadloop [1769; WNT Aanv.], gonorrhoea, (in de Medicynen), druipert. eene onwillige uitvloeying des zaads, en zekere andere drabbige stoffe [1772; WNT Aanv.], ook in de vorm gonorrhée 'onwillekeurige zaadvloed' [1847; Kramers]. Eerder alleen als "kunstwoord" genorrhaea 'druiper, zaadvloed' [1658; Meijer].
Internationale medische term, gebaseerd op Laatlatijn gonorrhoea 'gonorroe; onwillekeurige lozing van sperma', ontleend aan Grieks gonórrhoia 'zaadlozing', gevormd uit gónos 'zaad', verwant met kunne 'geslacht', en rhoḗ 'vloed', afleiding van rheĩn 'vloeien', verwant met stroom. In het verleden dacht men dat de afscheiding van etter uit de pisbuis bij deze geslachtsziekte (zie druiper) sperma was. De variante vorm gonorrhee is ontleend via Frans gonorrhée 'id.' [1550; Rey].
Fries: gonorrhoe

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven