11.   allergie zn. 'overgevoeligheid voor bepaalde stoffen'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. allergie "gewijzigde terugwerking ... wijziging van 't lichaam door een virus" [1910; Bauwens].
Ontleend aan Duits Allergie, een in 1906 door de Oostenrijkse arts Clemens von Pirquet (1874-1929) gevormd geleerd neologisme naar het voorbeeld van energie. Het woord is opgebouwd op grond van Grieks állos 'anders, vreemd' (zie allochtoon) en érgon 'werk' (zie het verwante werk), dus oorspr. 'inwerking van buiten'.
allergisch bn. 'betreffende allergie'. Nnl. allergisch [1935; WNT]. Ontleend aan Duits allergisch, ook een term van Von Pirquet.
Fries: allergy
12.   allergisch
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Zie: allergie
13.   allochtoon bn. 'van vreemde afkomst, uitheems', zn. 'niet-oorspronkelijke bewoner'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. allochthoon (bn.) (gezegd van veen en steenkool) [1920; WNT], allochtonen (zn. mv.) [1971; Kuitenbrouwer].
Als geologische vakterm wellicht ontleend aan Frans allochtone [1907], een neologisme gevormd op basis van Grieks állos 'ander' (zoals in allegorie, allergie, parallel, en verwant met mnl. el 'anders', zie elders) en khthṓn 'aarde, land' (zoals ook in autochtoon; Indo-Europees verwant met gom in bruidegom).
In het begin uitsluitend in de geologische zin gebruikt om de herkomst van stoffen kenbaar te maken. De Nederlandse sociologe Hilda Verwey-Jonker gebruikte het woord als eufemistisch zn. om het begrip migrant te vermijden. Nederland wenste namelijk niet te boek te staan als immigratieland. Sinds de jaren 1980 is de (nog steeds eufemistische) betekenis verschoven naar 'migrant uit een niet-Europese cultuur'.
Literatuur: Horst 1995, 168-170; J. Kuitenbrouwer 'Allochtoon', in: De Volkskrant 09-03-2000; M. De Coster & A. Wethlij (2004) 'Allochtonen en co.', in Neerlandia 108, 32-33
14.   aluminium zn. 'scheikundig element (Al), een metaal'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. aluminium, ook alumium of aluminum genaamd [1835; WNT].
Neologisme, gebaseerd op de genitief alūminis van Latijn alumen (zie aluin, waarvan aluminium een belangrijk bestanddeel is) en in 1808 voor het eerst gebruikt door de Britse scheikundige Sir Humphry Davy (1778-1829), die dit element voor het eerst identificeerde: I should have proposed for them the names silicium, aluminium, zirconium and glucium (Phil. Transactions XCVIII, 353).
In 1812 veranderde Davy de naam in aluminum, wat in de Verenigde Staten nog steeds de gebruikelijke vorm is. Internationaal en in het Brits-Engels kreeg uiteindelijk aluminium de voorkeur, omdat het beter bij het Latijnse woordbeeld paste, zoals in magnesium.
Fries: aluminium
15.   amaryllis zn. 'sierplant van het geslacht Hippeastrum (vroeger Amaryllis)'
categorie:
leenwoord, eponiem, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. amaryllis "Lelie-narcis" [1780, bij Houttuyn; WNT].
In 1735 door Linnaeus zo genoemd naar Amarullís, een herderin in de 3e Idylle van de Griekse dichter Theocritus van Syracuse (ca. 300-250 voor Chr.). Deze naam is afgeleid van Grieks amarússein 'stralen, flonkeren'.
Fries: amaryllis
16.   ambivalent bn. 'twee waarden hebbend, tweestrijdig'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. ambivalent 'twee waarden hebbend' [1934; WNT].
Ontleend aan Duits ambivalent 'id.', een afleiding van het zn. Ambivalenz 'ambivalentie, tweestrijdigheid', een door de Zwitserse psychiater en psycholoog Eugen Bleuer in 1910 geïntroduceerd begrip, gebaseerd op Latijn ambi- 'van twee of meer kanten' (zie om) en Latijn valentia 'lichaamskracht', afleiding van valēre 'sterk zijn, gelden', zie valentie.
17.   amfetamine zn. 'stimulerend middel'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Nnl. amfetamine [1968; Reinsma 1975], amphetamine [1984; Dale].
Ontleend aan Engels amphetamine, een verkorting van a(lpha) m(ethyl) ph(enyl) et(yl) amine. Het woorddeel amine is met behulp van het achtervoegsel -ine afgeleid van ammonia, zie ammoniak.
18.   amfibie zn. 'in water en op land levend dier'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping
Vnnl. in d'Amphibien, welke dan op het land, dan op het water, en dan in de lucht leven [1698; WNT menigte]; nnl. het enkelvoud heeft dan lang de Latijnse vorm: een amphibium [1799; WNT voegen I] en het meervoud meestal ook: amphibia (mv.) [1764; WNT Supp.]; amphibie [1824; Weiland].
Ontleend aan Neolatijn amphibium, gevormd op basis van Grieks amphíbios 'op land en in water levend', letterlijk 'in beide levend', gevormd uit amphí 'aan beide kanten, rondom' (verwant met om) en bíos 'leven', zie bio-.
Aanvankelijk was amphibium nog een vreemd woord met klemtoon op -phi- en met Latijnse meervoudsuitgang -ia, soms met Nederlandse op -ien. Hierbij ontstond in de 19e eeuw een vernederlandst enkelvoud op -ie, een uitgang die klemtoon kreeg conform de meeste andere Nederlandse eenmorfemige woorden op -ie.
Fries: ambify
19.   ammoniak zn. 'gas (NH3)'
categorie:
leenwoord, geoniem, geleerde schepping
Vnnl. ammoniacum = gomme ammoniac 'ammoniakgom' [1562; Kil.], armoniac 'ammoniak' [1676; WNT], Zout van ammoniak, of armoniak [1699; Jaques/Hannot].
Ontleend aan Latijn sāl ammōniacum 'ammonisch zout', bij Grieks ammōniakón 'keuken-, steenzout'.
De naam is afgeleid van de Ammon-oase (nu oase Siwah) in Egypte, in de Oudheid een bekende vindplaats van zout. In de oase stond een aan de Egyptische god Ammon gewijde tempel. Van deze godennaam is ook ammoniet afgeleid.
Fries: ammoniak
20.   ammoniet zn. 'fossiel weekdier (Ammonites); schelp'
categorie:
leenwoord, eponiem, geleerde schepping
Nnl. Ammons-Hoorens of Ammonieten [1780; WNT].
Ontleend aan Neolatijn ammonites 'id.' [1732; Rey], een wetenschappelijke naam op basis van Latijn ammōnis cornua 'horens van Ammon'. De windingen van deze schelp hebben de vorm van een ramshoorn, een voorwerp waarmee in de Oudheid de Egyptische god Ammon werd gesymboliseerd, wiens naam ook de basis vormt van ammoniak.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven