|
1. |
sarcofaag zn. 'stenen doodskist' categorie: leenwoord Nnl. sarcophaag, sarkophaag '(stenen) doodskist' [1824; Weiland], in de sarkophagen der oude Egyptenaars [1858; WNT tarwe], reliëfs, die vóór- en zijwanden van hun sarkofaag versieren [1880; WNT]. Via Latijn sarcophagus ontleend aan Grieks sarkophágos 'kalksteen gebruikt voor doodskisten', letterlijk 'vleeseter, lijkenverslinder', gevormd uit sárx (genitief sarkós) 'vlees', zie sarcasme, en phageĩn 'eten'; men veronderstelde dat het lichaam verteerd werd door de kalksteen. Zie ook zerk, dat teruggaat op een verkorting van sarcophagus. Grieks phageĩn 'eten, zijn portie krijgen' is verwant met: Sanskrit bhájati 'deelt uit', bhága- 'welvaart, bezit'; Avestisch baga- 'portie'; baxšaiti 'geeft, deelt uit' (Perzisch bakhshīdan 'geven', waarvan afgeleid bakshīsh 'fooi, aalmoes', nnl. baksjisj 'id.'); Tochaars A/B pāk/pāke 'aandeel, portie'; < pie. *bhag- 'als portie ontvangen' (LIV 65). Zie ook beuk 1. Fries: sarkofaach
|
naar boven
|